Wat is de betekenis van knokken?

2025-07-15
Prisma Nederlands Fries

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-15
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-15
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Knokken

(knokte, heeft geknokt), 1. (volkst.) vechten ; 2. slaan ; 3. (diev.) (geld) wisselen.

2025-07-15
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

knokken

(19e eeuw) (Amsterdam, Barg.) (geld) wisselen. Het WNT geeft volgende verklaring: "In dieventaal; de beteekenisovergang is niet duidelijk; misschien mag men denken aan een fig. toepassing in den zin van: klein maken, zooals men ook spreekt van ”een bankbiljet klein maken”, d. i. voor klein geld wisselen." Zie ook: knokbaas*. • Knok...

2025-07-15
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

knokken

knokken - regelmatig werkwoord uitspraak: knok-ken 1. elkaar aanpakken met vuisten, wapens, of andere middelen ♢ die twee broertjes knokken veel met elkaar 2. je ergens voor inspannen ♢ hij krij...

2025-07-15
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2025-07-15
Boevenjargon

Professor Henry Roskam (1949)

knokken

vechten; slaan; stukslaan. Ook: wisselen. Hij had dat poen nog niet geknokt.

2025-07-15
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

knokken

knokte, h. geknokt (vechten, slaan).

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-15
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

knokken

('knokkәn) (knokte, heeft geknokt) [msch. < Eng. knock] Volkst. 1. slaan. 2. Uitbr. vechten.