Wat is de betekenis van Juda?

2024-04-27
Nederlandse Voornamenbank

Meertens Instituut (2020)

Juda

Hebreeuwse naam. De betekenis is onbekend, volksetymologisch wordt hij wel verklaard als 'de prijzende'. Judas is de Griekse vorm. De naam komt verscheidene malen in de Bijbel voor, onder meer: Juda, de zoon van Jacob en Lea (Genesis 29,35); Judas Thaddeus, apostel (Matteüs 10, 3); Judas Iskariot, 'man uit Kariot' (een stadje in Zuid-Judea). Onder...

2024-04-27
Encyclopedie voor Zelfstudie

drs. L.A. Beeloo (1981)

Juda

1. een van de twaalf zonen van aartsvader Jakob; een der joodse stammen werd naar hem genoemd; 2. na de scheiding van het joodse volk omstreeks 925 v. Chr. vormden de stammen Juda en Benjamin het zuidelijke rijk onder de naam Juda, waarin de hoofdstad Jeruzalem lag. Dit gebied heette ten tijde van Christus Judea; zie Israël, joden.

2024-04-27
Voornamenboek

Dr. Johannes van der Schaar (1964)

Juda

m Hebr. naam. De betekenis is onzeker, volksetymologisch wordt hij wel verklaard als ‘de prijzende'. Judas is de Gri. vorm. De naam komt verscheidene malen in de Bijbel voor: Juda, de zoon van Jacob en Lea (Gen. 29,35); Judas Thaddeüs, apos- tel (Matt. 10, 3); Judas Iskariot, 'man uit Kariot' (een stadje in Zuid-Judea) e....

2024-04-27
Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

JUDA

4de zoon van Jakob en Lea (Gen. 29 vv.), is de stamvader van de stam J uda, die overeenkomstig de voorspelling van Jakob (Gen. 49 : 8-12) de eerste plaats onder de stammen van Juda en Israël gaat innemen. David en zijn dynastie kwamen uit deze stam voort, daarom gaan ook de messiaanse verwachtingen naar Juda uit. De naam Joden is aan Juda ontl...

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Juda

1. een van de zonen van Jakob (Gen. 29 : 35); 2. deel van Z.-Palestina, genoemd naar de stam Juda (Kum. 2:3); 3. aanduiding voor het Twee-stammenrijk met Jeruzalem als hoofdstad (1 Kon. 12 : 17).

2024-04-27
De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Juda

(Hebr. „geprezene”), zoon van Jakob en Lea. De stam J. veroverde Jeruzalem op de Kanaanieten, kwam onder de regering van David en Salomo tot groot aanzien, doch bleef sindsdien in politieke (niet in godsdienstige) betekenis ver achter bij het noordelijk rijk Israël. De aanduiding „Jood” is van J. afgeleid.

2024-04-27
Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Juda

(1) Stam van Juda, vormt samen met Simeon één van de zuidelijkste stammen van Israël. Door de niet-R.K. critici wordt doorgaans aangenomen dat Juda-Simeon niet samen en gelijktijdig met de noordelijke stammen in Palestina binnendrong. Volgens Rowley kwam Juda in Palestina in de tijd van Amarna (14de eeuw), na een langdurig verbli...

2024-04-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

Juda

1 m. vierde zoon van Jakob, den aartsvader, en Lea; 2 o. Judea; 3 bet rijk van Juda of der Twee stammen (Juda en Benjamin) met Jeruzalem als hoofdstad, had 20 koningen van Roboam of Rehabeam, Salomons zoon, 975 v. C. tot Zedekia, in 586 v. C., door Nebucadnezar, met de meeste bewoners naar Babylon weggevoerd.

Wil je toegang tot alle 17 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-27
Encyclopedie voor Iedereen

John Kooy (1933)

Juda

4e zoon v. Jacob en Lea, stamvader v/d stam J., die onder David de heerschappij krijgt over Judea en Israël.