intrede (intree)
v./m., 1. het in-, binnentreden; feestelijke, plechtige inkomst; ambtsaanvaarding (e): zondag a.s. zal de nieuwe dominee zijn — doen; 2. (fig.) zijn — doen in de maatschappij, daarin optreden, m.n. door het aannemen van een betrekking; ook: in zwang, in gebruik komen; zijn — doen in een klooster, als monnik erin opgenomen worden;...