Wat is de betekenis van Hil?

2025-07-15
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Hil

ook HILLE, ns. (lullen), (Zuidn. en gew.) 1. terp, vluchtheuvel, hoogte; 2. rietveld; -werf.

2025-07-15
Nederlandse Voornamenbank

Meertens Instituut (2020)

Hil

Zie Hild

2025-07-15
Voornamenboek

Dr. Johannes van der Schaar (1964)

Hil

v —> Hild (Gron.).

2025-07-15
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

hil

m. hillen, hilletje; Zeeland, Z.-N. vluchtheuvel; verg. terp.

2025-07-15
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Hil

m. en v. (-letje) Friese voornaam.

2025-07-15
Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

hil

hil zn. 'hoogte' categorie: erfwoord Onl. hil 'heuvel' in de plaatsnaam Wolfs hil 'onbekende plaats in Zeeland' [1188; Künzel] en in de persoonsnaam [E]rcamboud de Hilla [1120; Debrabandere 2003]; mnl. in de plaatsnaam Stalhille 'bij Brugge, West-Vlaanderen' [1247; De Flou], in de toenaam Johannes de H...

2025-07-15
Vivat's Geïllustreerde Encyclopedie

J. Kramer (1908)

Hil

dorp in de gem. Meeuwen, N.-Brabant, ongeveer 180 inw.

2025-07-15
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Hil

HIL, ook HILLE, m. (hillen), (Zuidn. en gew.) heuvel, hoogte; — (gew ) rietveld; — (gew ) hooizolder.