hamburger
(zelfstandig naamwoord) [alg.] zie: Nederlands met betekenisontlening
Frens Bakker, Els Ruijsendaal, Paul Uljé, Dick van Zijderveld (2022)
Wiktionary (2019)
Hamburger - Zelfstandignaamwoord 1. (demoniem) een inwoner van Hamburg, of iemand afkomstig uit Hamburg Hamburger - Bijvoeglijk naamwoord 1. (demoniem) op Hamburg betrekking hebbend Woordherkomst Afgeleid van Hamburg met het achtervoegsel -er Synoniemen Hamburgs
Ewoud Sanders (2019)
(1938, uit het Engels) plat, gebraden stuk gehakt Hoog in het noorden van Duitsland, op het punt waar de Elbe zich van een rivier tot een bescheiden zeearm verbreedt, ligt de agglomeratie Hamburg. Deze belangrijke havenstad is een van de zelfstandige Länder van de Bondsrepubliek en telt meer dan anderhalf miljoen inwoners. Halverwege...
Muiswerk Educatief (2017)
hamburger - zelfstandig naamwoord uitspraak: ham-bur-ger 1. plat schijfje gekruid gehakt ♢ mag ik een broodje hamburger van u? Zelfstandig naamwoord: ham-bur-ger de hamburger de hamburge...
Peter Joh. M. Zuidweg (2016)
Een opengesneden rond broodje met daartussen een gegrilleerd vleeskoekje van gemalen gebraden rundvlees. Gaat vaak vergezeld met chutneysaus of tomatenketchup.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: