Wat is de betekenis van Grommelen?

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

grommelen

grommelen - Werkwoord 1. (inerg) steeds weer grommen, een knorrend, brommend of dof rollend geluid maken In de verte grommelde het onweer. 2. (ov) op grommende toon uitspreken Boos grommelde hij een excuus en liep snel verder. 3. (inerg) stille...

2024-04-26
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

grommelen

(grommelde, gegrommeld) mopperen, brommen, knorren. Sinds de politiehervorming grommelen de gemeenten, die een flink deel van hun budget aan de hervorming moeten besteden. - DS, 20-01-2003.

2024-04-26
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

grommelen

Van pers.: brommen, knorren, mopperen (inz. als uiting van ontevredenheid); ook trans.: (iets) mopperend, op knorrige toon zeggen. Welk ellendig pestweer, grommelde inspekteur Roels. Daar hadden we eindelijk een fatsoenlijke dag en sinds een kwartier komt die viezige motregen alweer de vreugde bederven, Vrouw en Wereld febr. 1974, p. 22. Ha...

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Grommelen

v., grommelje.

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Grommelen

(grommelde, heeft gegrommeld), 1. (gew.) rollen (van de donder); 2. (w. g.) mompelen: wat grommelt hij toch? 3. knorren, mopperen: je moet niet zo grommelen.

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

grommelen

grommelde, h. gegrommeld; (1 rommelen; 2 fig. brommen, mopperen): 1. de donder hoort men grommelen; de zee grommelt in de verte; 2. hij begon enigszins grommelend.

2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

grommelen

(grommelde, heeft gegrommeld) 1. rollen : de donder, de zee hoort men -. 2. knorren, mopperen: -d kwam hij binnen.

2024-04-26
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Grommelen

GROMMELEN, (grommelde, heeft gegrommeld), rollen (van den donder) in de verte grommelde de donder; (w. g.) mompelen wat grommelt hij toch ?; knorren, mopperen je moet niet zoo grommelen.