grim
grim - Zelfstandignaamwoord 1. kniesoor grim - Bijvoeglijk naamwoord 1. fel, grimmig grim - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grimmen ♢ Ik grim 2. gebiedende wijs van grimmen ♢ grim! 3. (bij inversie) twee...
Wiktionary (2019)
grim - Zelfstandignaamwoord 1. kniesoor grim - Bijvoeglijk naamwoord 1. fel, grimmig grim - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grimmen ♢ Ik grim 2. gebiedende wijs van grimmen ♢ grim! 3. (bij inversie) twee...
Van Dale Uitgevers (1950)
I. zn. v., 1. (veroud., dicht.) woede, toorn, grimmigheid ; — (-men), (gew.) lederen halster met touw of ketting ; II. bn. bw., (dicht.) grimmig, onvriendelijk : de grimme Noordzeebaren.
M. J. Koenen's (1937)
1. v. (toorn, woede): de vriendschap was in grim verkeerd, gramschap; 2. bn. (lit. t. verbolgen, onvriendelijk): de grimme Noordzeebaren; grimme vlagen.
Jozef Verschueren (1930)
[~ gram(schap)] Verh. 1. v. toorn, woede : de van ’t wonde dier. 2. bn. (-me) verbolgen, onvriendelijk : -me vlagen; de -me Noordzeebaren.
J.H. van Dale (1898)
Het begrip grim heeft 3 verschillende betekenissen: 1. grim - GRIM, v. woede, toorn, grimmigheid. 2. grim - GRIM, v. (-men); (gew.) momaangezicht, grijns; (ook) lederen halster met touw of ketting. 3. grim - GRIM, bn. bw. grimmig, onvriendelijk: de grimme Noordzeebaren.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: