Wat is de betekenis van grenzenloos?

2024-04-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

grenzenloos

grenzenloos - Bijvoeglijk naamwoord 1. verouderde spelling of vorm van grenzeloos van vóór 2006 Alhoewel dat oppervlakkig niet zo leek, was zijn eerzucht grenzenloos. Woordherkomst afgeleid van grenzen met het achtervoegsel -loos

2024-04-27
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Grenzenloos

adj., grinsleas, einleas, ûnmjitlik; adv., troch alles hinne.

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Grenzenloos

ook GRENZELOOS, bn. bw., zonder grenzen (eig. of fig.), onmetelijk, eindeloos groot: een grenzenloze zee van zand, van een woestijn gezegd ; grenzenloze ellende ; een grenzenloze verwarring ; in iem. een grenzeloos vertrouwen stellen, onbeperkt; — (bw.) het was er grenzeloos vervelend, ontzettend vervelend.

2024-04-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

grenzenloos

bn., bw. (groot, onmetelijk): de grenzenloze hei; fig. Gods grenzenloze goedheid, grenzenloze verwarring; grenzenloos brutaal.

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Grenzenloos

GRENZENLOOS, ook GRENZELOOS, bn. bw. zonder grenzen, onmetelijk, eindeloos groot: eene grenzenlooze zee van zand, van eene woestijn gezegd; grenzenlooze ellende; eene grenzenlooze verwarring; in iem. een grenzeloos vertrouwen stellen, onbeperkt vertrouwen; — het was er grenzeloos vervelend, ontzettend vervelend.

2024-04-27
Handwoordenboek van Nederlandsche synoniemen

J.V. Hendriks (1898)

Grenzenloos

zie Onbegrensd.