glimlachen
glimlachen - Werkwoord 1. (inerg) zacht onhoorbaar lachen glimlachen - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord glimlach
Wiktionary (2019)
glimlachen - Werkwoord 1. (inerg) zacht onhoorbaar lachen glimlachen - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord glimlach
Muiswerk Educatief (2017)
glimlachen - regelmatig werkwoord uitspraak: glim-la-chen 1. een lachend gezicht trekken en geen geluid maken ♢ het meisje glimlachte flauwtjes Regelmatig werkwoord: glim-la-chen ik glimlach ...
M. J. Koenen's (1937)
glimlachte, h. geglimlacht (het gelaat tot een glimlach plooien): zij zag mij glimlachend aan, spottend, minachtend, schamper glimlachen.
Jozef Verschueren (1930)
(glimlachte, heeft geglimlacht) het gelaat tot een glimlach plooien: gedwongen, gemaakt, geveinsd, minachtend, schamper, spottend, vals. verlegen -: iemand -d aanzien. Syn. grimlachen, meesmuilen.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
(glimlachte, heeft geglimlacht), het gelaat tot een glimlach plooien (als uiting van welwillendheid, weemoed, spot, ironie enz.): zij glimlachte vriendelijk; ik moest om zijn onnozelheid —; spottend, minachtend, schamper —; ook fig., b.v. van de natuur; (ook) glimlachend zeggen.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: