Wat is de betekenis van flets?

2024-04-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

flets

flets - Bijvoeglijk naamwoord 1. een vale kleur hebbend Trek toch een keer niet zoiets flets aan!

2024-04-27
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

flets

flets - bijvoeglijk naamwoord 1. met weinig kleur ♢ je ziet erg flets, voel je je niet goed? 2. grauw en dof ♢ de kleuren zijn flets geworden in de was Bijvoeglijk naamwoord: flets ...

2024-04-27
Typisch Vlaams woordenboek

Ludo Permentier en Rik Schutz (2015)

flets

flauw (van smaak) Ze verafschuwde de fletse barbecuegeur, de zerpe smaak en de ziekelijke urinekleur, maar ze wilde genieten van haar walg. (Tom Lanoye, Heldere hemel) Belgisch-Nederlandse Standaardtaal Gangbaarheid: 5 Vlaamsheid: 1

2024-04-27
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

flets

vaal, dof, mat; bleek, ongesond; flou, slap, vaag.

2024-04-27
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Flets

adj., skier, dof; (van de ogen), flau, dizenich.

2024-04-27
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Flets

I. v. (-en), (Zuidn.) flensje. II. bn. bw. (-er, -t), 1. bleek en bloedeloos, niet gezond: er flets uitzien; 2. van de ogen: niet helder, mat; flets uit zijn ogen kijken; — fletse kleuren, niet helder, dof; 3. slap, verlept: de bloemen hangen er flets bij; 4. (inz. Zuidn.) flauw van smaak: flets brood; &...

2024-04-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

flets

I. fletser, fietst, Lat. flaccus, lbn. (1 niet helder, niet fris (van kleur]; flauw-grijswit; 2 van personen: ongezond bleek of vaal; 3 van licht, van ogen: niet helder, bleek, flauw; mat; 4 Z.-N. smakeloos): 1. fletse kleuren; 2. een lange fletse lummel; fletse wangen; 3. fletse ogen; 4. Z.-N. flets brood, vlees; II. bw. (1 met vale, onfrisse...

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

flets

bn. en bw. (-er, -t) [Lat. flaccus, slap] 1. slap, verlept: de bloemen hangen -. 2. slap van karakter; een -e lummel. 3. niet helder, niet fris van kleur: -e zijde; blauw. 4. ongezond, bleek, vaal: -e wangen, zuigelingen; er uitzien. 5. flauw: licht. 6. mat: -e ogen; kijken.