Fiscus
(Lat.), m., 1. staatskas, schatkist; verpersoonlijking van de staat als belastingheffer: de fiscus moet er niet bij te kort komen; 2. (meton.) de gezamenlijke ambtenaren die moeten zorg dragen voor de inning der belastingen.
Van Dale Uitgevers (1950)
(Lat.), m., 1. staatskas, schatkist; verpersoonlijking van de staat als belastingheffer: de fiscus moet er niet bij te kort komen; 2. (meton.) de gezamenlijke ambtenaren die moeten zorg dragen voor de inning der belastingen.
Redactie Ensie (2022)
De fiscus staat ook wel bekend als de belastingdienst. De fiscus doet de heffing en inning van de belasting. De fiscus of belastingdienst is een orgaan van de overheid en valt onder het Ministerie van Financiën. Ook de douane valt officieel onder de fiscus. De fiscus is verdeeld in veel verschillende afdelingen. Zo verzorgt de afdelin...
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Wiktionary (2019)
fiscus - Zelfstandignaamwoord 1. (financieel) een overheidsorgaan dat de heffing en inning van belasting voor een staat verzorgt ♢ Hij heeft zijn tegoeden en rentebaten buiten het zicht van de fiscus gehouden. Woordherkomst Van het Latijnse fiscus, wat letterlijk "mandje" bete...
Muiswerk Educatief (2017)
fiscus - zelfstandig naamwoord uitspraak: fis-cus 1. dienst die de belastingen int ♢ een groot deel van mijn loon gaat naar de fiscus Zelfstandig naamwoord: fis-cus de fiscus
Frits Conijn & R.M. van Poll (2003)
fiscus - Ander woord voor de Belastingdienst, de overheidsinstantie die de rijksbelastingen heft en int.
A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)
[Lat. = gevlochten mand (vgl. fasces), geldmand, schatkist] 1 schatkist, staatskas, staatsvermogen, de staat als belastingheffer; 2 de belastingdienst, de gezamenlijke ambtenaren die de belastingen moeten innen; 3 penningmeester van studentenvereniging.
Jos Liefrink (1989)
Fiscus - Oorspronkelijk een korf of mandje, waarin het geld bewaard werd. Vervolgens werd het de naam voor een lokale kas, beheerd door de gouverneur van een provincie, die in de Republikeinse periode nog de gelden van de belastingen verzamelde, waaruit hij putte om de onkosten van zijn beheer te dekken. Hun fiscus droeg dan op bepaalde momenten de...
Dr. E. Schröder (1980)
De oorspronkelijke betekenis van het woord fiscus is: uit biezen gevlochten mand of korf. Het schijnt dat de Romeinen zulke manden gebruikten om geld in te bewaren, vandaar dat fiscus gaat betekenen: geldkas. In de keizertijd was de fiscus de private kas van de keizer, afgescheiden van de staatskas. Later verstond men onder fiscus ook: de opbrengst...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: