Wat is de betekenis van Fama?

2024-04-29
Prisma van de symbolen

Hans Biedermann (1992)

Fama

de faam, een allegorisch-symbolische figuur uit de Romeinse dichtkunst, die op de Griekse godin Pheme (Hesiodus) teruggaat. Ze belichaamt het oncontroleerbare gerucht, de (bij voorkeur kwade) roep van de mens, en wordt door Ovidius als boodschapster van zowel waarheid als leugen beschreven, die niet van elkaar te onderscheiden zijn.

2024-04-29
Mythologische Encyclopedie

Dr. A. van Anken (1961)

FAMA

Romeinse personificatie van het gerucht (Verg. IV, 173 e.v.; Ov. XII, 39 e.v.).

2024-04-29
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Fama

godin van de roem; faam; mare.

2024-04-29
Woordenboek Italiaans (IT-NL)

A. Lankhout en J.E. Bas Backer (1951)

fama

roem; gerucht.

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Fama

de faam, godin van het gerucht, geen eigenlijke mythologische figuur, hoewel Virgilius (Aen. 4, 178 vgg.) haar een dochter noemt van Tellus ; hij stelt haar voor als gevleugeld en met evenveel ogen en oren, tongen en monden, als zij veren aan het lichaam draagt.

2024-04-29
Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Fāma

ae, f. 1. praatje, gerucht, verhaal, farria et litteris, mondeling en schriftelijk, Caes. 2. oordeel der menigte, openbare mening, volksstem. | roep; praegn. = goede naam, eer, roem, ook = slechte naam.

2024-04-29
De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Fama

(Griekse mythologie), de godin van het, zowel goede als kwade, gerucht.

2024-04-29
Spaans woordenboek (SP-NL)

Dr. C.F.A. van Dam (1948)

Fama

f. faam, gerucht; roep, goede naam, reputatie; beroemd-, vermaardheid.

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-29
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

Fama

(Lat.) 1 v. godin van de roem; (goede or kwade) raam; ~ crescit eundo, het gerucht groeit gaande; ~ volat, de faam heeft vleugels; 2 Flota Aerea Mercante Argentina, Argentijnse Luchtvaartmij.