Wat is de betekenis van enkel?

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

enkel

enkel - Zelfstandignaamwoord 1. (m) (anatomie) gewricht dat de voet met het been verbindt 2. (n) (sport) enkelspel enkel - Bijvoeglijk naamwoord 1. niet dubbel, bijvoorbeeld enkel spoor, enkele reis enkel - Bijwoord 1. niet dubbel 2. niet meer dan enkel - Voornaamwoord 1. wein...

2024-04-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

enkel

enkel - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: en-kel 1. één stuks, niet samengesteld ♢ wil je een enkele of een dubbele boterham? 1. een enkele reis [alleen de heenreis, geen retour] Bijv...

2024-04-26
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

enkel

(bn. en bw.) - enkele tijd later, enige tijd daarna, iets later. - enkele richting, eenrichtingsverkeer. Zo zullen auto's in enkele richting rond de basiliek en het Elisabethpark toeren terwijl de bussen dat in tegengestelde richting doen. - HN, 11-07-2002. - enkel geld, kleingeld. enkel (bw.) alleen maar, slechts.

2024-04-26
Art & Architecture Thesaurus

Getty Research Institute (1990)

enkel

enkel - De gewrichten die de voet met het been (de poot) van een mens of een dier verbinden; ook gebruikt voor het grotere deel van het lichaam dat bestaat uit het slanke gedeelte van het been of de poot tussen dit gewricht en de kuit.

2024-04-26
Encyclopedie voor Zelfstudie

drs. L.A. Beeloo (1981)

Enkel

de beide botuitsteeksels boven het spronggewricht van de voet aan de buiten- en binnenkant van het onderbeen. De binnenste knobbel is een deel van het scheenbeen, de buitenste van het kuitbeen.

2024-04-26
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

enkel

I. Als onbep. vnw. In de verb. na enkele tijd, enkele tijd later enz., enige tijd daarna, na een poosje, iets later enz.; nog enkele tijd, nog even, nog een poosje. (Gall., naar fr. quelque temps). Ik dacht: hij houdt het hier niet uit. Inderdaad, enkele tijd later verwittigde Bertrand mij dat Julien naar Holland was vertrokke...

2024-04-26
Ambtelijk taalgebruik

Wouter de Koning (1976)

enkel

alleen.

2024-04-26
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

enkel

(de, -s), (ook, veroud.:) kleine, ongekleurde natuurstenen knikker om mee te spelen. Er worden onderscheiden: enkels, de ongekleurde natuurstenen knikkers, en joosten , de andere die met gekleurde figuren voorzien zijn (Enc.NWI 646).-Etym.: Heefthetwoordte maken met de waarde bij het spel? Zie ook: jowka, spuit, tol.

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

enkel

gewrig tussen voet en been; enige, weinige; alleenstaande), slegs; apart.