Elft
I. m. (-en), v. als stofn., zekere zeevis, de grootste soort van het geslacht haring (Alosa vulgaris), tot 1 m lang; zwemt tegen de paartijd in ’t voorjaar de rivieren op; wordt vers en gerookt gegeten; — (zegsw.) het eerste onweer in Maart pakt de elft bij zijn staart. II. v. (-en), (gew.) engerling, kwatworm; het masker van de meikeve...