Wat is de betekenis van eendvogel?

2024-04-26
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

eendvogel

1) (1938) (scheldw.) dom persoon. Bij Harrebomée (1858) vinden we: 'De dominé is geen eendvogel en de kerk geen kikvorsch.' • ... zo'n driedubbel-overgehaald stomme, roekeloze eendvogel... (F.R. Eckmar, pseud. van Jan de Hartog: De maagd en de moordenaar. 1938) • ‘Wat een eendvogel,’ fluistert hij. (K. Norel: E...

2024-04-26
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

eendvogel

dom persoon. Zie ook eend. ‘Wat een eendvogel,’ fluistert hij. (K. Norel, Engelandvaarders, 1972) ... zo’n driedubbel-overgehaald stomme, roekeloze eendvogel... (Jan De Hartog, De maagd en de moordenaar, 1972) Wat heb ik voor een kind gelaaien... rot GVD... de straat op... je maakt me misselijk... vuile eendvogel. (Haring Arie,...

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Eendvogel

s., ein(e)fûgel.

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Eendvogel

m. (-s), eend, t.w. als spijs; halve eendvogel, bij poeliers: de krak of krakeend; — (spr.) elk schot is geen eendvogel, niet elk schot is raak, inz. met betr. tot de gevolgen van de bijslaap.

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

eendvogel

m. eendvogels (eend, inz. als spijs): we hebben eendvogel vanmiddag.

2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

eendvogel

('e:nt) m. (-s) eend als spijs: de sterke smaak van -s.

2024-04-26
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Eendvogel

m. (-s), 1. eend; halve eendvogel, bij poeliers: de krak of krakeend; 2. stommeling,

2024-04-26
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Eendvogel

EENDVOGEL, m. (-s), eend; halve eendvogel, de krak of krakeend; — (spr.) elk schot is geen eendvogel, niet elk schot is raak, inz. van den bijslaap.