Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

eendvogel

betekenis & definitie

dom persoon. Zie ook eend.

‘Wat een eendvogel,’ fluistert hij. (K. Norel, Engelandvaarders, 1972)

... zo’n driedubbel-overgehaald stomme, roekeloze eendvogel... (Jan De Hartog, De maagd en de moordenaar, 1972)

Wat heb ik voor een kind gelaaien... rot GVD... de straat op... je maakt me misselijk... vuile eendvogel. (Haring Arie, De Sarkast, 1990)