Wat is de betekenis van Duitser?

2024-04-27
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Duitser

iemand uit Duitsland. iemand met de Duitse nationaliteit; iemand die behoort tot het Duitse volk; iemand die afkomstig is uit Duitsland; inwoner van Duitsland. In het meervoud in toepassing op het volk en, meestal in het meervoud, ook in toepassing op vertegenwoordigers van een nationale sportploeg of andere groep. Voorbeelden:...

2024-04-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

Duitser

Duitser - Zelfstandignaamwoord 1. (demoniem) een inwoner van Duitsland Hij maakte op dat feest kennis met een Duitser. Duitser - Bijvoeglijk naamwoord 1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van Duits

2024-04-27
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Duitser

s., Dúts(k)er, poep.

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Duitser

m. (-s), inboorling van Duitsland.

2024-04-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

Duitser

m. -s (man uit, inwoner van en afkomstig uit Duitsland).

2024-04-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Duitser

('duitsər) m. (-s) [Dietser (< diets, volk) hij die tot het eigen volk behoort, in tegenstelling (eertijds) met de onderdanen van het Romeinse Rijk] bewoner, man afkomstig van Duitsland. Enc. De Duitser is ernstig, werkzaam en volhardend. Hij heeft een aangeboren zin voor orde, organizatie. tucht, en grote eerbied voor al wat militair is. M...

2024-04-27
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Duitser

m. (-s), bewoner van of persoon afkomstig uit Duitsland.

2024-04-27
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)