Wat is de betekenis van Danswoede?

2025-07-16
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Danswoede

v., onstuimige lust tot dansen; (ook) Sint-Veitsdans.

2025-07-16
Encyclopedie voor Iedereen

John Kooy (1933)

Danswoede

→ Tarantisme.

2025-07-16
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Danswoede

Danswoede - De zoogenaamde danswoede, meer een uiting van bijgeloof dan van ketterij, openbaarde zich na de pestziekten en andere rampen omstreeks 1370 in de Rijnstreken en de Nederlanden. Dansend en zingend: „Here sent Johan so, so, frisch end fro, here sent Johan”, hoopte men afwering van ziekten te verkrijgen. Lit.: Israels, De dansw...

2025-07-16
Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Danswoede

Danswoede (Tarantisme), een in de Middeleeuwen min of meer epidemisch (epidemieën in 1021, 1278, 1375, 1418) opgetreden ziekte of toestand van overprikkeling, die daarin bestond, dat de menschen, door godsdienstigen waanzin aangegrepen, dansten totdat het schuim op den mond stond, krampaanvallen optraden en zij ten slotte neervielen. Zij beweerden...

2025-07-16
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Danswoede

v./m., onstuimige lust tot dansen; (ook) sint-veitsdans; tarantisme.

2025-07-16
Vivat's Geïllustreerde Encyclopedie

J. Kramer (1908)

Danswoede

danszucht. Een oudtijds meermalen epidemisch voorgekomen zijnde ziekte; door religieuzen, in hooge mate aanstekelijken waanzin aangegrepen dansten honderden menschen tot hun het schuim op den mond stond, stuiptrekkingen zich voordeden en het onderlijf bovenmatig opzwol; de lijders gaven daarbij voor, dat zij tijdens den aanval allerlei heerlijke vi...

2025-07-16
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Danswoede

DANSWOEDE, v. Sint-Veitsdans; (ook) onbedwingbare lust tot dansen.