Wat is de betekenis van danig?

2023-06-04
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

danig

danig - Bijvoeglijk naamwoord 1. in aanmerkelijke mate, buitengewoon     ♢ De verkoop liet een danige teruggang zien. danig - Bijwoord 1. in aanzienlijke mate     ♢ Hij was danig geschrokken van de verkoopcijfers. Synoniemen erg, flink

Lees verder

Direct toegang tot alle 10 resultaten over danig?

Word nu vriend van Ensie
2023-06-04
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

danig

danig - bijwoord uitspraak: da-nig 1. erg, zeer ♢ ik heb me danig in haar vergist Bijwoord: da-nig Synoniemen rijkelijk

Lees verder
2023-06-04
Van aalmoes tot zwijntjesjager

Dr. E. Schröder (1980)

Danig

Het woord danig wordt gebezigd in de betekenis: geducht, flink, in hoge mate. Men zegt bijvoorbeeld: ik heb mij danig verveeld, ik heb hem danig de waarheid gezegd, ik was danig geschrokken. Dit woord danig is niets als een afkorting van zodanig of dusdanig die beide betekenen: in die mate, zo. Het zijn samenstellingen met het voltooide deelwoord v...

Lees verder
2023-06-04
Ambtelijk taalgebruik

Wouter de Koning (1976)

danig

1. nogal; 2. zeer 3. behoorlijk in de war.

2023-06-04
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Danig

adj. & adv., danich.

2023-06-04
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Danig

1. bn., duchtig, zeer groot: ik heb een danige honger; 2. bw., buitengemeen, zeer : hij heeft zich danig bedrogen, verveeld; — ik heb hem danig de waarheid gezegd, flink, geducht.

Lees verder
2023-06-04
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

danig

1 bn. (zeer groot, erg): ik heb een -e honger; 2 bw. (in hoge mate, geducht): ik heb hem - de waarheid gezegd.

Lees verder
2023-06-04
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

danig

bn. en bw. [(zo)danig] geducht, flink, erg: een -e dorst; hij is bezeerd; iemand eens de waarheid zeggen.

2023-06-04
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Danig

1. bn., duchtig, zeer groot: ik heb een danige honger; 2. bw., buitengemeen, zeer: hij heeft zich vergist, verveeld; ik heb hem de waarheid gezegd, flink, geducht.

Lees verder
2023-06-04
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Danig

DANIG, bn. bw. zeer groot: ik heb een danigen honger; — buitengemeen, zeer hij heeft zich danig bedrogen, verveeld; — ik heb hem danig de waarheid gezegd, flink; — (Z. A.) zij zijn danig met elkaar, zeer vertrouwelijk, zeer intiem.

Lees verder