crossen
(werkwoord) [alg.] scheuren, rossen - Ik ga op mijn rosfiets lekker rossen door de bossen. [sport] veldrijden; veldlopen - Omdat hij wielerwedstrijden over de weg maar tam vond, is hij gaan veldrijden. - Hardlopen op de baan is leuk, maar ik vind in rennen over zand en door modder helemaal het einde. [WO2] oversteken, overvaren, overglippen...