Wat is de betekenis van BANKJE?

2024-04-27
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

bankje

1) (1888) (inf.) bankbiljet. Zie ook bankie* en bankoe*. • Voorzichtig doet hij 't open en houdt den inhoud, een pakje papier, tusschen de vingers. ‘Waarachtig! 't zijn bankies,’ zegt hij in zichzelf, en terwijl hij met moeite de cijfers onderscheidt, mompelt hij: ‘Dat's een vondst! Een van vijf en twintig. Een, twee, drie...

2024-04-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

bankje

bankje - Zelfstandignaamwoord 1. kleine zitbank of voetenbank bankje - Zelfstandignaamwoord 1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord bank

2024-04-27
Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

bankje

bankbiljet In deze betekenis in 1906 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, De Boeventaal van Köster Henke. Ook aangetroffen als bankie. • En toen dee’ ie ’n bankie van honderd in ’n enveloppie. ¶ M.J. Brusse, Landlooperij (1906), p. 158 • ‘Och, Heuvels, zou je me niet nog ’s ’n weekie an ’n bankie van vijf en...

2024-04-27
Kuifje in Vlaanderen

Michel Uyen

bankje

bankje van 50 (biljet, briefje)

2024-04-27
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

bankje

(het, -s), laag zitmeubel voor één persoon, krukje. De kinderen zaten nog versuft op hun bankjes. ‘Vlug naar huis’, zei oma weer en ze verliet de kring met haar bankje in haar hand (Mechtelly 1985:17). Etym.: S bangi = id. Samenst. bosnegerbankje.

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Bankje

o. (-s), 1. kleine zit- of voetbank ; een plankje waarop iets gezet wordt; — 2. (gemeenz.) bankbiljet: een bankje van duizend ; 3. een bankje maken, bankier zijn bij het banken; 4. (veroud.) een bankje leggen, bankroet gaan.

2024-04-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

bankje

o. bankjes (1 kleine bank, inz. voetenbankje; 2 bankbiljet): 1. op een bankje; 2 een bankje v. f 25.

2024-04-27
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

BANKJE

o. (-s), eene kleine zit- of voetbank; een plankje waarop iets gezet wordt; — (gemeenz.) bankbiljet: een bankje van duizend; — (veroud.) een bankje leggen, bankroet gaan.