Wat is de betekenis van BAARLIJK?

2025-07-14
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-14
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Baarlijk

bn., zich onbedekt vertonend, vooral in: de baarlijke duivel, de duivel in eigen persoon, zonder enige vermomming of bedekking; aangaan, razen of tieren als de baarlijke duivel; baarlijke onzin, klinkklare.

2025-07-14
Van aalmoes tot zwijntjesjager

Dr. E. Schröder (1980)

Baarlijk

Het woord baarlijk komt thans alleen nog voor in de verbinding: de baarlijke duivel, de duivel die zichzonder enige vermomming, in al zijn verschrikkelijkheid vertoont. Het woord is afgeleid van baar: bloot, naakt, open, dat hetzelfde is als bar: erg. Baar komt alleen nog voor in enige vaste verbindingen, zoals: baar geld en bare (of baarlijke) onz...

2025-07-14
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Baarlijk

adj., baerlik.

2025-07-14
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

baarlijk

bn. (zich vertonend in zijn ware gestalte, meestal verbonden met duivel enz.): de baarlijke duivel; zie baar V.

2025-07-14
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

baarlijk

('ba:rlәk) bn. [→ baar (V 1)] wezenlijk, in persoon : de -e duivel.

2025-07-14
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Baarlijk

bn., baarlijke duivel, de duivel in eigen persoon; baarlijke onzin, klinkklare onzin.

2025-07-14
Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

baarlijk

baarlijk bn. 'zich onbedekt vertonend; puur, klinkklaar' categorie: geleed woord Mnl. die duuel barlike 'de duivel die zich openlijk vertoont' [1291-1300; CG II, Wiss.]; vnnl. baarlyk 'overduidelijk' [1642; WNT]. Met het achtervoegsel -lijk afgeleid van ...

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-14
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

BAARLIJK

bn. (alleen in): baarlijke duivel, de duivel in eigen persoon, zonder eenige vermomming of bedekking; — aangaan, razen of tieren als de baarlijke duivel, als de duivel in eigen persoon.