Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

Gepubliceerd op 24-04-2024

baarlijk

betekenis & definitie

baarlijk bn. 'zich onbedekt vertonend; puur, klinkklaar'
categorie: geleed woord

Mnl. die duuel barlike 'de duivel die zich openlijk vertoont' [1291-1300; CG II, Wiss.]; vnnl. baarlyk 'overduidelijk' [1642; WNT].

Met het achtervoegsel -lijk afgeleid van baar 5.

Os. bar(a)līco 'openlijk'; ohd. barlīhho; nfri. baarlik; oe. bærlīce.

Het woord komt alleen voor in uitdrukkingen als de baarlijke duivel, baarlijke onzin of nonsens.

Fries: baarlik

< >