Augur, schoenobates, medicus, magus: omnia novit graeculus esuriens; in caelum jusseris, ibit
Waarzegger, koorddanser, arts, tovenaar: van alle markten is ons hongerig Griekje thuis; zeg hem naar de hemel te klimmen, en hij gaat. Juvenalis, Satirae 3. 76 novisse = kennen.