medicus
medicus - Zelfstandignaamwoord 1. (medisch) (beroep) een persoon die gerechtigd is de geneeskunde te beoefenen, een arts, dokter, geneesheer, geneeskundige Woordherkomst afgeleid van het Latijn met het achtervoegsel -icus
Als Ensie-bezoeker nu 10% korting op de scheurkalender van Onze Taal. Gebruik de code: TK24
Wiktionary (2019)
medicus - Zelfstandignaamwoord 1. (medisch) (beroep) een persoon die gerechtigd is de geneeskunde te beoefenen, een arts, dokter, geneesheer, geneeskundige Woordherkomst afgeleid van het Latijn met het achtervoegsel -icus
Muiswerk Educatief (2017)
medicus - zelfstandig naamwoord uitspraak: me-di-cus 1. wie een officiële bevoegdheid heeft om zieken te behandelen ♢een medicus heeft tot doel om zieken beter te maken Zelfstandig naamwoord: me-di-cus de medicus ...
Direct alle resultaten bekijken?
Dr. C. A. Backer (1936)
médicus (-a, -um), - Lat. transcr. van Gr. mêdĭkos (van Mêdoi, de Meden, oude volksstam in W.-Azië): afkomstig uit het land der Meden, Medisch, bij uitbreiding Perzisch.
Dr. J.F.L. Montijn (1949)
genezend, heilzaam, genees-, ars, geneeskunst, Ov. | subst., medicus, i, m. ringvinger, vierde vinger; arts, wondarts.
Jozef Verschueren (1930)
('me:dikus) m. (...ci) (spr. si) [Lat.] 1. geneesheer, dokter. 2. Uitbr. student in de medicijnen.
J. Kramer (1908)
geneesheer, dokter, arts; medicaster: onkundig geneesheer, kwakzalver; medicament: geneesmiddel; medicinaal: geneeskundig, ook: geneeskrachtig; medicabel: geneeslijk, heelbaar; medicineer en: als medicus werkzaam zijn; ook: onder dokters behandeling zijn; medisch: betrekking hebbende op de geneeskunde.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: