arme
zie kramp.
Van Dale Uitgevers (1950)
m. en v. (-n), arm mens, behoeftige: die zich des armen ontfermt, leent den Here ; de armen, zij die bedeling ontvangen ; — de huiszittende armen, die niet in een gesticht bij elkander wonen, maar thuis bedeeld worden ; — de algemene armen ener gemeente, die zonder onderscheid van godsdienst door het Burgerli...
M. J. Koenen's (1937)
m. en v. armen (behoeftige persoon; iem., die leven moet van de publieke of particuliere weldadigheid): zegsw. van de arme (of: armen) begraven worden, op kosten van het armbestuur; de algemene arme(n), de armen ener stad; de armen van geest, eenvoudigen van geest; Z.-N. de arme (m.) is rijk, het armbestuur.
Jozef Verschueren (1930)
(’armə) 1. m. en v. (-n) Eig. arme persoon: de -n helpen, ondersteunen; aan de -n aalmoezen uitdelen; huiszittende -, huisarme. Tgst. rijke. 2. m. Metn. armbestuur: van de trekken, begraven worden.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: