Afvijlen
(vijlde af, heeft afgevijld), 1. door vijlen afzonderen, doorvijlen en zodoende wegnemen: een gevangene de handboeien afvijlen; de ring zat zo vast aan de vinger, dat hij er niet af te krijgen was ; men moest hem voorzichtig afvijlen; 2. de buitenste delen met een vijl wegschrapen en zodoende de voorwerpen dunner of stomper maken: ...