Wat is de betekenis van Chinees?

2024-04-27
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Chinees

1) (19e eeuw) (sch.) onverstaanbare taal: 'dat is Chinees voor mij.': dat kan ik niet begrijpen. • Als ik u eenen raad geef, zet gij een paar blekkers op, als of ik Chineesch tot u sprak. (D. Sleeckx: Werken. 1867) • Nou jij en dan ik weer, dacht ik bij mezelf, maar koesterde toch respect voor een dergelijke nauwgezeth...

2024-04-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

Chinees

Chinees - Zelfstandignaamwoord 1. (taal) (n) de voornaamste taal die in China gesproken wordt Chinees is de meest gesproken taal ter wereld. 2. (demoniem) (m) persoon met de Chinese nationaliteit en/of van Chinese afkomst In New York wonen veel ...

2024-04-27
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

chinees

In de verb. chinese inkt, oostindische inkt.

2024-04-27
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Chinees

I. 1.(de, Chinezen), (i.h.b.:) Chinese winkelier, i.h.b. houder van een Chinese winkel. Misschien heb je bij de Chinees onder de toonbank gelegen om je schulden te betalen. Daarom heeft die Ladyan van je zulk mooi haar (Ferrier 1969:48) 2. (met kleine lettere) syn. van Chinese winkel. Er is daar op de hoek een grote chinees (mond.). ‘Ik kom&r...

2024-04-27
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Chinees

1. s., S(j)inees. 2. adj. & adv., S(j)ineesk.

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Chinees

I. m. (Chinezen), 1. bewoner van China; 2. iem. van het Chinese ras: in N.-Indië wonen veel Chinezen ; 3. (scherts.) een rare Chinees, een wonderlijk mens; — de Chinezen van Europa, de Nederlanders; 4. (Surin.) mensenvlo. II. I bn., in China thuisbehorend, uit China afkomstig ; — Chinees papier, dun,...

2024-04-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

Chinees

1. m. Chinezen (inboorling van China, fig. een zonderling): een rare Chinees; 2. bn. ([als] van, uit, in, betrekking hebbende op, behorende tot China): Chinese zijde; de Chinese muur, grote muur, die een deel van China omgeeft, oorspr. gebouwd tegen invallen; fig. ondoordringbare belemmering: de Chinese muur van vooroordelen; Chinese schimmen, uitg...

2024-04-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Chinees

I. m. (...nezen) 1. Eig. inboorling, man afkomstig van China. 2. chinees Metf. zonderling, grillig mens. Enc. De Chinezen hebben een breed gezicht, vooruitstekende jukbeenderen en een kleine neus, scheef-

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-27
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Chinees

m. (-nezen), 1. bewoner van China; 2. iemand van het Chinese ras; bij de chinees gaan eten, in een eethuis dat door een Chinees geëxploiteerd wordt; 3. (scherts.) een rare chinees, een wonderlijk mens; de Chinezen van Europa, de Nederlanders; 4. (Surinaams) mensenvlo.