Ze zijn niet groot, nogal eenvoudig om niet te zeggen somber gekleurd, en tamelijk schuw, waardoor men ze ook in de dierentuin gewoonlijk weinig te zien krijgt. Alleen wanneer ze zich zonnen of in de paartijd, wanneer ze hun vleugels spreiden, maken ze hun naam ten volle waar.
Want dan komt er een sprankelende kleurcombinatie van kastanjebruin, wit, zwart, grijs en geelbruin te voorschijn, uitgewaaierd als een ondergaande zon. Ook in hun vaderland, Midden- en Zuid-Amerika, krijgt men ze maar zelden te zien. Ze leven teruggetrokken langs beboste oevers van rivieren en meren in de tropische regenwouden, gewoonlijk in paren of alleen. Langzaam, af en toe als een reiger spiedend – ze lijken trouwens veel op kleine reigers – stappen ze langs de oever. De buit, insekten, slakken, kleine vissen, wordt met een razendsnelle beweging van de scherpe snavel gegrepen. Ze vliegen vrij goed en praktisch geluidloos.
Hun enige geluiden maken ze in de broedtijd: een lang, klagend maar verdragend gefluit en wat geklepper met de snavel. Het zijn aardige vogels die vrij tam kunnen worden. Alleen in de broedtijd nemen ze bij gevaar de dreighouding aan, waarbij ze de vleugels spreiden. Door hun onaanzienlijke uiterlijk worden ze niet vaak in dierentuinen gehouden. Ze hebben er ook zelden gebroed. De dierentuin van Londen had in 1865 de primeur en daarna volgden waarschijnlijk alleen Frankfort en Rio de Janeiro. En in 1968 Artis. Volgens de literatuur leggen de vogels twee eieren; in Artis was het er maar één. Wel werd er twee maal achter elkaar gebroed.
Alles ging bijzonder traag, zowel de nestbouw door de ouders als later het uitkomen van het jong. Ongeveer 48 uur duurde het. Het jong was echter al aardig ontwikkeld en groeide snel. Na veertien dagen kwam de kleine van het op een platform en van mos en takjes gebouwde nest, waar hij niet op terugkeerde. Na ruim een maand was hij nauwelijks meer van de ouders te onderscheiden. Enkele weken later legde het wijfje weer een ei dat eveneens uitkwam. Merkwaardig was dat het jong steeds naast zijn vader de wacht hield wanneer het diens beurt was om te broeden.
■ Totale lengte ong. 45 cm.
Zwarte kop met witte strepen boven en onder de ogen. Hals en borst donkerbruin; rug en gesloten vleugels zwart met grijze vlekjes, witte keel. Gespreide vleugels met zwarte, bruine en witte banden. Onderzijde geelbruin; rode ogen, zwarte boven-, gele ondersnavel.
Voedsel: Insekten, slakken, wormen, visjes e.d.
Eenvoudig takkennest in vork van boom. In Artis werd tweemaal achtereen gebroed, steeds 1 grauw, roodgespikkeld ei. Broedtijd 28-29 d, beide ouders broeden; eerste dagen voornamelijk mannetje.
Voedsel, vis b.v., wordt eerst grondig afgespoeld.
Behoort tot kraanvogelachtigen.
Sunbittern • Sonnenralle • Cavrale soleil
Eurypyga helias.