Artis dierenencyclopedie

H. van de Werken (1969)

Gepubliceerd op 01-11-2023

Zeeroofdieren

betekenis & definitie

De tijd ligt niet ver achter ons dat volgens toenmalige zeevarenden de zeeën en oceanen werden bewoond door allerlei soorten monsters, tot zeemeerminnen en -meermannen toe. Dat de zee inderdaad meer herbergt dan men nu nog vermoedt, staat wel vast.

Maar het is ook zeker dat er geen meerminnen ‘wier vlees vis is’ in voorkomen. En toch moeten er, afgezien van de invloed die vele maanden op zee hebben, aanleidingen voor deze zeemansverhalen zijn. Die zijn er genoeg. Een heel duidelijk voorbeeld zijn de zeekoeien, vooral wanneer die de kop boven water steken en de tussen de voorpoten liggende ‘borsten’ tonen. Een andere oorsprong wordt zonder twijfel gevormd door de zeeroofdieren of robben, de grote, gladde en donkere zoogdieren die zo onbeholpen aan land kunnen rondscharrelen en die soms, wanneer ze de veelal met grote snorharen behangen kop boven water steken, inderdaad wel iets menselijks hebben, zij het weinig vrouwelijks … Nergens tegengehouden door hindernissen hebben de zeeroofdieren zich over nagenoeg alle zeeën van de wereld, zelfs hier en daar in het zoete water, kunnen verspreiden. De orde omvat vele tientallen soorten, die in drie families kunnen worden samengevat: de oorrobben, waartoe ook de ►Californische zeeleeuw behoort, de zeehonden met de gewone ►zeehond en de ►baikalrob, en de walrussen. Met hun torpedovormige lichaam en de tot vinnen omgebouwde poten kunnen de robben, die volgens recente onderzoekingen waarschijnlijk het meest verwant zijn aan de beren, honden en wasberen, zich voortreffelijk in het water voortbewegen. Door met de achterpoten krachtig te wrikken, komen ze snel vooruit, terwijl met de voorpoten wordt bijgestuurd. Hun buitengewone wendbaarheid danken ze tevens aan de buigzame en soepele ruggegraat. Uitstekende delen die weerstand in het water zouden kunnen opleveren, komen er niet of nauwelijks aan hun lichaam voor.

De naar verhouding zeer grote ogen zijn geheel aangepast aan het zien onder water. De ronde neusgaten kunnen worden afgesloten, evenals de gehooropeningen die alleen bij de oorrobben – dus onder andere zeeleeuwen – van kleine uitwendige oorschelpen zijn voorzien. Bij de andere robben bevinden deze zich rudimentair in de ooropening.

Op het land gaat de voortbeweging tamelijk onbeholpen, maar desondanks sneller dan men van deze typische zeebewoners zou verwachten. De oorrobben brengen het er nog ’t beste af omdat zij gebruik kunnen maken van vier poten. De zeehonden laten de achterpoten achter zich aan slepen. Als reusachtige spanrupsen krommen ze de rug, steunen op het bijgetrokken achterlichaam en strekken zich dan naar voren, een vermoeiend karwei dat de dieren in een koddige hobbelgang toch verbluffend snel vooruitbrengt.

Alle zeeroofdieren hebben een dikke onderhuidse speklaag die als isolering tegen de koude dient – vele soorten komen tot ver in de poolstreken voor – en tevens de voorraad reservevoedsel voor moeilijke tijden vormt. Ze zijn allemaal behaard; de pels wordt in het water nat en lijkt daardoor, van een afstand gezien, niet aanwezig te zijn. Zodra gedroogd, is het korte, glad aanliggende en meestal verrassend lichtbruine haar goed te zien – de vacht die de dieren, en zeker de jonge, pasgeboren exemplaren, zo angstwekkend geliefd bij de bontjagers maakt.

Het voedsel bestaat uit allerlei zeedieren, van garnalen, krabben en mosselen tot vissen en inktvissen. Kauwen doen zeeroofdieren hun maaltijd niet; hun gebit is er trouwens niet op berekend, wel om glibberige prooi goed vast te houden. De buit wordt heel ingeslikt, de vissen met de kop naar voren. Een uitzonderlijk lang darmkanaal, bij sommige soorten zelfs tot achttien maal de eigen lengte, zorgt voor de inwendige verwerking van het voedsel. Kolossale longen maken het de dieren mogelijk om maximaal een klein half uur onder water te blijven.

De jongen worden na een draagtijd van acht tot elf maanden – er komt uitgestelde implantatie voor, waarbij de eicel een bepaalde tijd in het moederlichaam blijft rusten – buiten het water geboren, op stranden, zandbanken en zelfs ijsschotsen, waar ze ook worden gezoogd. De kleinen komen zeer ontwikkeld ter wereld en lijken in vorm veel op de ouders, uiteraard kleiner en ook magerder. De beharing is anders; zowel vóór de geboorte als nog enige tijd erna hebben de jongen een lange, dikke en wollige vacht, bij sommige soorten wit van kleur – wat ze des te begeerlijker voor de bonthandel maakt.

Alle robben leven steeds of gedurende een deel van het jaar in kleine of grote groepen bijeen.

< >