Het is een zeer heterogeen gezelschap dat men om verschillende redenen onder de naam zangvogels heeft verzameld. Zo zijn er overeenkomsten in bouw van de voeten, schedel en veren.
De meeste zangvogels worden blind en praktisch kaal geboren en hebben dan gewoonlijk fel geel of oranje gekleurde mondholten, zodat hun opengesperde bekje de ouders duidelijk de weg wijzen bij het voeren. De naam zangvogels is wel wat misleidend omdat slechts een deel van de duizenden tot deze groep behorende vogelsoorten een zeker ‘zangtalent’ bezit. Men verdeelt ze ook wel in niet-zangvogels en echte zangvogels – en dit laatste ook weer niet omdat het in onze oren allemaal zo welluidend klinkt wat ze produceren, maar door de overeenkomst in de syrinx, het orgaan waarmee het geluid wordt voortgebracht. Ofschoon luid van stem, kan men een kraai bijvoorbeeld moeilijk zoetgevooisd noemen. Toch is de rover wel degelijk een lid van deze groep, met een misschien nog beter ontwikkeld stemorgaan dan de nachtegaal. Een en ander wil niet zeggen dat alle vogels die geluid maken tot de groep behoren; allereerst moeten ze voldoen aan bovengenoemde voorwaarden. Overigens moet men zich er als mens niet al te druk over maken of de zang van een vogel melodieus is of niet.
Voor de vogel zelf is elk herkenbaar geluid goed. Wel is het vermoedelijk zo dat hoe mooier een mannetje is in vergelijking met zijn soortgenoten en hoe fraaier hij zingt, des te meer hij bij dames in trek is. En dat lijkt ook wel logisch, want kleur, vorm en geluid spelen heel dikwijls een belangrijke rol bij de communicatie tussen de seksen. Hoe geprononceerder die uitingen zijn, des te meer en eerder vallen ze op aan degeen voor wie ze bestemd zijn. In het algemeen kan men zeggen dat geluid een van de middelen is waarmee mannetjes, speciaal in de broedtijd, hun aanwezigheid kenbaar kunnen maken en hun woongebied markeren. Voor de seksegenoten van de vogel betekent zijn gezang: ‘Dit is mijn terrein, blijf uit de buurt of ik zàl je!’ Buiten de broedtijd laten de meeste mannetjes zich echter niet horen; vaak zijn ze dan zelfs in een soortgelijk verenkleed als hun wijfjes gehuld.
Buiten de poolgebieden is er nauwelijks een plekje op aarde waar geen zangvogels voorkomen. Ze omvatten maar liefst ongeveer zestig procent van alle vogelsoorten, hetgeen wil zeggen dat er ongeveer 5000 soorten zijn. Hoog in de bergen, in de diepste dalen, in tropische hitte en barbaarse kou, in droge en natte gebieden, in het open veld en duistere bossen, in dichtbevolkte streken en diep in de wildernis, overal kan men vertegenwoordigers van de groep aantreffen in een enorme verscheidenheid aan vormen. Heel bekende families zijn eronder, zoals de leeuweriken die in talloze soorten over grote delen van de wereld voorkomen – maar niet allemaal even fraai zingen als de beroemde, ook in ons land voorkomende en broedende veldleeuwerik. Zeker zo zoet gevooisd zijn de opmerkelijk fraaie liervogels van Australië, duifgrote grondvogels, gesierd met een lange staart, het mannetje bovendien met twee liervormige pluimen. Tijdens het broedseizoen klautert hij op een zelfgemaakt heuveltje om daar voor de wijfjes te dansen en te zingen, waarbij hij de sluierachtige staart spreidt en naar voren brengt, tot over de kop.
Het lichaam is dan overdekt met een zilveren, vezelachtige mantel van veren. Ondertussen laat hij, helemaal in de maat met zijn dans, een stroom van welluidende klanken uit zijn keel vloeien. Zijn eigen zang, die op zichzelf al erg fraai is, wordt bovendien vermengd met geluiden van andere vogels die hij feilloos weet te imiteren. Een ‘ervaren’ liervogel kan de stemmen van wel vijftien andere vogels op zijn repertoire hebben staan.
Bij de cotinga’s, een familie van een kleine honderd tropische vogelsoorten, is de kleur meer opvallend dan de stem, die amper verder komt dan wat gekrijs of gekras – met enkele uitzonderingen zoals de klokvogel uit noordelijk Zuid-Amerika die het heldere geluid van klok-en-klepel door het woud laat schallen. Tot de uiterlijk fraaiste vertegenwoordiger van de groep behoort de ►rotshaan.
Nagenoeg overal ter wereld treft men in verschillende soorten zwaluwen aan, sierlijke vogels en voortreffelijke insektenvangers. Er zijn uitzonderlijk goede lange-afstandsvliegers bij, zoals de ook in ons land broedende boerenzwaluw, die bij zijn jaarlijkse trektocht naar het warme zuiden tot in Zuid-Afrika terechtkomt.
De spreeuwenfamilie heeft als bekendste vertegenwoordiger natuurlijk de gewone spreeuw, een van de ‘straatvogels’ van de grote steden, die door de mens over praktisch de gehele wereld is verspreid. Met niet altijd even goede gevolgen; in Australië bijvoorbeeld heeft hij zich zo sterk uitgebreid dat van een plaag kan worden gesproken. Andere spreeuwvogels zijn de vele soorten glansspreeuwen uit Afrika, die vooral in de zon een onvergetelijke indruk maken door de schitterende gloed die er dan over hun verenpak speelt. Beroemd om hun sprekerstalenten zijn de ►beo’s uit Zuid-Azië.
Van de kraaiachtige vogels, waaronder niet alleen raven, kraaien, roeken en kauwtjes vallen, maar onder meer ook de grappige gaaien en eksters, is de ►alpenkauw met zijn reusachtige verspreidingsgebied in het hooggebergte een merkwaardig familielid. Geen kraai, maar in een aparte groep geplaatst, is de heel opvallende ►kaalkopkraai of picathartes.
Adembenemend mooi zijn de ►paradijsvogels van Nieuw-Guinea en Australië, beroemd niet alleen om hun schitterende verenkleed maar ook om de manier waarop de mannetjes de wijfjes het hof maken. Nauw verwant zijn de in hetzelfde gebied levende ►prieelvogels, kostelijke dieren die een wonderbaarlijke liefde voor architectuur en kleuren aan de dag leggen.
De tegenhangers van de spreeuwen, wielewalen en dergelijke uit de Oude Wereld, zijn in Amerika min of meer de ►troepialen. In Zuid- en Midden-Amerika wonen voorts de fraai gekleurde, tamelijk kleine tangara’s. Van de enkele honderden soorten is een aantal ook in onze streken erg geliefd als siervogel. Ook de wevervinken van Afrika, Azië en Australië worden voor een deel veelvuldig als volièrevogels gehouden, onder meer het zebravinkje, rijstvogeltje, bandvinkje en de kostelijke uit Afrika afkomstige ►astrilden. Ofschoon de naam van deze groep anders doet vermoeden, weven de dieren hun vrij grote overdekte nesten niet, maar stoppen de daartoe geëigende materialen zomaar wat op en bij elkaar, hetgeen toch heel behoorlijke nesten oplevert.
Het echte weven is het werk van de wevervogels, een verwante groep van eveneens tamelijk kleine dieren die ondanks hun geringe afmetingen voor een deel reusachtige, ingenieus gevlochten onderkomens maken, vaak met verschillende ingangen. Onder de leus ‘allemaal onder één dak’ vlechten bij een Afrikaanse soort, de kolonie- of republikeinwever, vele tientallen vogels gezamenlijk van droog gras en dergelijk materiaal een dik, meters breed afdak waaronder ieder paar later zijn eigen afzonderlijke nest vervaardigt. Zo groot kan het scherm zijn dat honderd en meer nesten er een plaats onder vinden. De buffelwevers van Afrika – die weinig met buffels te maken hebben, maar hun voedsel voornamelijk op de grond zoeken – zijn eveneens fantastische nestbouwers. Het is een raadsel hoe de kleine vogels de soms bijna een halve meter lange takken van de doornacacia, bovendien voorzien van fikse, vijf à zes centimeter lange stekels, hoog in de bomen tot nesten kunnen verwerken – dank zij de stekels natuurlijk wel erg veilige nesten. Ze zijn bijzonder kieskeurig bij de keuze van het materiaal; afgevallen takken worden meestal niet genomen omdat die te droog zijn en bij het vlechten gemakkelijk afbreken.
Twee of drie paar vogels vinden in het nest onderdak, ieder met een eigen ingang. In de broedtijd zijn de mannetjes een groot deel van de dag bezig met het opknappen van het bouwwerk.
De meest beruchte wevervogel is de roodbekwever, quela of dioch, een heel sociaal dier dat in troepen bijeen leeft. In onvoorstelbaar grote troepen soms, die aan sprinkhaanzwermen doen denken. Vooral de uitbreiding van de cultuurgronden in Afrika heeft de gelederen van deze zaad- en vruchteneters sterk doen toenemen. Op sommige plaatsen leven en nestelen er miljoenen bij elkaar en het is duidelijk wat er gebeurt als zo’n zwerm op bebouwde grond gaat fourageren. Ze worden dan ook met alle mogelijke middelen bestreden, tot vlammenwerpers toe. Op de duur overigens zonder veel succes; de vernietigde scharen worden spoedig aangevuld dank zij de snelle voortplanting.
Een der fraaiste leden van de wevervogelfamilie is de ►dominikaner wida of weduwvogel uit Afrika, een dier dat wat nestbouw betreft niet in de groep thuishoort. Het maakt namelijk geen nest en het wijfje houdt er soortgelijke parasitaire broedmanieren op na als de koekoek.
Tot de wevervogels behoort ook het meest bekende vogeltje, het straatschoffie van alle grote steden: de mus. Als hij in een boom nestelt, wordt er een tamelijk kunstige, overdekte broedplaats gemaakt, echter heel wat minder groots dan die van de koloniewevers, op welke vogels hij erg veel lijkt. Meestal maakt de mus niet zoveel werk van zijn nest; in de steden zijn holletjes genoeg te vinden, bij voorkeur onder dakpannen, waarin op een gemakkelijke manier een broedplaats kan worden ingericht.