Het zijn merkwaardige vogels, de in praktisch heel Afrika, grote delen van Azië en zelfs hier en daar in Zuid-Europa levende en in een vijftiental soorten te onderscheiden zandhoenders. Of zandduiven zoals ze worden genoemd door de deskundigen die ze het meest verwant achten aan de duiven.
Daar lijken ze inderdaad veel op, onder andere door de manier van vliegen en enkele andere overeenkomsten. Degenen die vinden dat ze het meest bij de hoendervogels behoren, wijzen op hun gelijkenis met patrijzen, hun grondleven en – belangrijk argument – het feit dat de jongen nestvlieders zijn, dus direct na de geboorte van het nest komen en rondscharrelen, donsveren hebben en voedsel zoeken en niet door de ouders met de zogenaamde duivemelk worden gevoerd. Mogelijk zijn er enkele soorten waarbij de ouders de jongen wat in de krop voorgeweekte zaden voeren. Om al deze redenen kan de plaats die de dieren in de systematiek innemen, al naar gelang de inzichten van de auteur, nog wel eens wisselen. Zandhoenders zijn bewoners van droge, woestijnachtige gebieden. Dat betekent niet dat ze goed buiten water kunnen. Het zijn trouwens zaadeters en zulke vogels hebben altijd een grotere behoefte aan vocht dan degene die hun maal met bijvoorbeeld vruchten, groen of insekten doen. Voor de zandhoenders betekent het dat ze dagelijks een of twee maal op de wieken gaan om te drinken, dikwijls met vele tientallen of honderden tegelijk en bij elke soort op een nagenoeg vast uur. Sommige doen het in de vroege ochtend, andere in de namiddag, in schemeringstijd of zelfs in de late avond. In Afrika heb ik meermalen op een vast plekje bij een moeras in de namiddag staan wachten tot de schare zandhoenders zou komen.
En dat deden ze prompt, met veel lawaai van kakelende en klokkende geluiden en vleugelgeruis, in een vlucht van enkele honderden exemplaren, iedere dag weer, zelfde plaats, zelfde tijd. Die vogels hadden het vrij gemakkelijk want hun voedselgebied lag op slechts enkele kilometers afstand, maar het kan ook voorkomen dat er vele tientallen kilometers moeten worden gevlogen, soms twee maal daags. Een goed drinkplaatsje vinden is vaak niet zo eenvoudig, want zandhoenders hebben maar korte, beveerde poten en kunnen dus niet lekker in het water stappen. De meeste zoeken daarom ondiepe plasjes op. Anderzijds zijn er soorten die wel wat dieper gaan en zelfs redelijk kunnen zwemmen. Tot aan de buik in het water gaan bepaalde soorten, althans de mannetjes, in ieder geval als ze jongen te verzorgen hebben.
Dan maken ze de buikveren, die van een speciale constructie zijn en water goed vasthouden, kletsnat waarna ze snel naar hun kuikens vliegen om die met het meegebrachte water te drenken. Of, als het nog niet zo ver is, ter lavenis van het op de eieren zittende wijfje dat gewoonlijk gedurende de hete dag, open en bloot in de zon, de broedplicht op zich neemt. Ze is daarvoor met haar bruin-grijs-geel gevlekte verenpak goed gecamoufleerd. Wanneer ze op het grondnest zit, een simpel kuiltje in de grond met twee, soms drie eieren, is ze heel moeilijk te ontdekken. Het mannetje, dat ’s nachts broedt, is veel kleuriger en vaak ook lichter, maar dan toch in enigszins gedekte en in de omgeving wegvallende tinten. De eieren worden, al naar gelang de soort, in 21 tot 28 dagen uitgebroed.
Van verscheidene soorten is bekend dat ze twee- en zelfs driemaal per jaar een broedsel voortbrengen. Dat is ook wel nodig, want zandhoenders hebben – behalve de mens die ze graag jaagt – veel vijanden, vooral op de drinkplaatsen waar heel wat rovers gewoon op hun dagelijkse komst liggen te wachten.