Vrolijke, guitige vogeltjes zijn het, witkuiflijstergaaien, grappig, brutaal en hoogst nieuwsgierig. En soms nogal rumoerig door hun luide gekwetter dat wel wat op overmatig lachen lijkt.
Zolang ze in hun eentje in een kooi zitten, al dan niet met andere soorten vogels, zijn ze wel druk in de weer, maar de ware levensvreugde schijnt toch te ontbreken. Krijgen ze een soortgenoot als gezelschap, een van de andere sekse, dan lijkt hun leven een doorlopend feest – met als grondslag een ideaal huwelijk. Altijd zijn ze bij elkaar te vinden, samen hoppen ze over de takken – ze behoren niet tot de goede vliegers – samen pikken ze aan alles wat los en vast zit en samen zijn ze nieuwsgierig. Meer dan een meter gaan ze nauwelijks bij elkaar vandaan. Zit de een aan de voerbak dan is ook de andere aan het eten; rusten ze wat uit, dan vlak naast elkaar, ondertussen met de snavel vriendelijk in elkaars veren rommelend. Neemt de een een bad, dan spattert ook nummer twee er spoedig op los. ’s Avonds slapen ze samen in, zij aan zij op een tak.
En natuurlijk zitten ze ook samen te schaterlachen, praktisch gelijk, als één geluid, de prachtige witte kuif recht overeind. Dat geschetter laten ze overigens meestal alleen horen als ze om de een of andere reden opgewonden zijn. Ook in de vrije natuur gedragen ze zich nogal luidruchtig. Wanneer er mensen in hun woongebied komen, houden ze zich niet muisstil, maar beginnen ze in koor luid te kwetteren. Met tientallen bijeen scharrelen ze door het onderhout, duidelijk hoor- maar vrijwel nooit zichtbaar. Op open plekken in het bos houden ze soms complete danspartijen, waaraan alle beschikbare exemplaren kakelend en achter elkaar huppelend meedoen. Zelfs de broedende wijfjes laten dan vanaf het nest hun schaterlach horen.
Ondanks alles zijn het geen ‘doetjes’. Men kan ze weliswaar gemakkelijk bij andere vogels in een volière houden, mits die niet zwakker zijn. Met hun stevige klauwtjes en puntige snavels kunnen ze behoorlijk te keer gaan, ook wanneer ze soortgenoten van hetzelfde geslacht tegenover zich hebben.
■ Totale lengte 30-32 cm.
Bruin met spierwitte keel, kop en kuif. Donkere streep van snavelhoek, over oog tot zijkant kop.
Voedsel: Zaden en insekten.
Groot komvormig nest van mos, bamboebladeren en takjes in dicht struikgewas; 2-4 eieren; broedtijd ong. 14 dagen.
Is geen gaai, maar behoort tot timalia’s, waarvan vertegenwoordigers in Afrika, Azië en Australië leven. Wordt vaak als kooivogel gehouden. Kan bij andere vogels mits deze niet zwakker zijn. Kan met klauwtjes en snavel behoorlijk te keer gaan, ook tegen seksegenoten.
White-crested Jay-thrush, White-headed Laughing Thrush • Haubenhäherling • Geai à huppe blanche
Garrulax leucolophus.