De witbuikzeearend, een vertegenwoordiger van de over nagenoeg de hele wereld voorkomende groep der zeearenden, leeft in een uitgestrekt gebied dat zich van de Philippijnen tot Australië en India uitstrekt. Het jachtterrein ligt voornamelijk langs de kusten van zeeën en meren, waarbij de bijzondere belangstelling uitgaat naar alles wat met de visserij samenhangt; de vogels hebben ervaren dat daar vaak een heel gemakkelijke buit kan worden verkregen.
Ook in vele havens van het Verre Oosten zijn altijd wel een paar witbuikzeearenden te vinden die op zoek zijn naar iets eetbaars, dat uit allerlei levende dieren en dierlijk afval kan bestaan. Het zijn magnifieke vliegers wat zonder meer wel aan hun kolossale vleugels is te zien. Een paar krachtige slagen ermee zijn voldoende, de vogels over een grote afstand te doen voortglijden, laag over zee vaak, waarbij hun scherpe ogen geen prooidier ontgaat.
Heel geliefd is de jacht op vliegende vissen, die tijdens hun uitstapje boven water worden verschalkt. Ook zeeslangen worden vaak met de scherpe klauwen gevangen. Het gebeurt allemaal snel en trefzeker, evenwel zonder zich nat te maken want de arend heeft een hekel aan water. Andere roofvogels, die buit hebben opgedaan, worden nogal eens net zo lang achtervolgd tot ze hun maaltijd laten vallen, waarna de witbuik meestal kans ziet het hapje in de lucht op te pikken. Voor de glibberige prooi uit zee zijn de zeearenden goed uitgerust. Hun tenen met de scherpe klauwen hebben een geweldige knijpkracht en zijn aan de onderkant heel ruw zodat ze op de gladste vis een goede greep hebben. Met de snavel wordt praktisch nooit een prooi gevangen; die dient om de met de klauwen vastgehouden maaltijd aan repen te scheuren.
Gewoonlijk leven de witbuikzeearenden in paren die zeer lang, misschien wel voor het leven, bij elkaar blijven. Men heeft vastgesteld dat bepaalde paren jaar na jaar hetzelfde nest gebruiken en het iedere keer wat uitbreiden zodat het op de duur een reusachtige omvang heeft.
■ Totale lengte 65-70 cm.
Kop, hals, staarteinde en buik wit, de laatste met fijne crêmeachtige lijntjes. Rest lichaam grijs met wat zwart aan vleugels.
Voedsel: Vissen, zeeslangen, schildpadden en andere waterbewoners; ook kleine zoogdieren, vogels e.d.
Groot takkennest; doorgaans 2 witte eieren; broedtijd verm. 36-38 d.
Eigenaardige harde roep waarbij kop is omhoog gericht en snavel geopend. Is nauw verwant aan de Amerikaanse zeearend, de ‘bald eagle’, aan de gewone ►zeearend en de Afrikaanse ►rivierarend. Zie ook roofvogels.
White-bellied Sea Eagle • Weissbauch Seeadler • Pygargue à ventre blanc
Haliaeëtus leucogaster.