Toen op 19 februari 1921 in Polen een stroper zijn geweer liet knallen, betekende dit het einde van de laatste nog in het wild levende wisent, het tot de runderen behorende grootste wild van Europa en naaste verwant van de Amerikaanse bizon. Heel lang geleden, in het diluviale tijdperk, leefden in Europa naast wisenten ook bizons.
De eerste waren, evenals thans, bewoners van de bossen, de andere bevolkten de steppen, gelijk nu nog in Amerika. Twee oorzaken zijn er voor de verdwijning van de wisent uit het landschap aan te wijzen: de ontbossing in heel Europa ten behoeve van cultuurgrond en een meedogenloze jacht – ook al weer analoog aan het lot van de Noordamerikaanse bizon. Het gold voor onze voorouders – ook in Nederland hebben eens wisenten geleefd – als een heldendaad, een wisent te hebben gedood. In de zesde eeuw was het dier in Frankrijk al zo schaars dat de jacht erop was voorbehouden aan de koningen. Dat gold ook voor de dieren die na 1800 nog in leven waren in Polen en de Kaukasus. Ze waren als jachtwild beschermd en mochten alleen worden geschoten aanvankelijk door de Saksisch-Poolse vorsten, later door de Russische tsaren. Grote gedenktekens herinneren in het gebied van Bialowieza in Polen nog aan de reusachtige en voor de wisent fatale jachtpartijen. Het restant werd in en na de eerste wereldoorlog voornamelijk door stropers neergelegd.
Het was een geluk dat men dit alles min of meer had zien aankomen en er in de loop der jaren reeds een aantal wisenten in veiligheid was gebracht in wildparken en dierentuinen. Door nauwe internationale samenwerking en de oprichting van een internationale vereniging tot instandhouding van de wisent, waarbij onderling gegevens werden uitgewisseld over de verzorging, voeding en voortplanting van de dieren, konden de enkele tientallen exemplaren van 1921 – 27 stieren en 29 koeien – zich uitbreiden tot de circa 1000 van thans. Een aantal, waarvan de Amsterdamse dierentuin dank zij het werk van de oud-directeur dr. A. L. J. Sunier, een zeer belangrijk aandeel heeft gehad. De gemiddeld uit acht à tien exemplaren bestaande kudde waarover Artis beschikt, heeft als stammoeder een enkele koe die in 1931 op zestienjarige leeftijd kon worden aangekocht, en als stamvader de reeds in 1921 verkregen stier Schaljapin.
Artis houdt maar een beperkte kudde aan. Alle overtollige dieren worden overgebracht naar reservaten of andere zoölogische tuinen waar men òf wat vers bloed in de kudde wil brengen, òf een kudde wil opbouwen. Dit is van het grootste belang omdat hierdoor risico’s zoveel mogelijk worden gespreid en door ernstige besmettelijke infectieziekten, oorlogsomstandigheden of andere calamiteiten nooit een groot deel van het wisentbestand in de wereld kan worden vernietigd. Sinds een aantal jaren zijn om die reden wisenten naar Amerika overgebracht, waar ze in verscheidene dierentuinen goed aarden en zich voortplanten.
Ook in het oerwoud van Bialowieza leven sinds 1956 weer wisenten; er is daar een kleine kudde in het wild uitgezet, die het zo goed doet dat er overbevolking is ontstaan en er wordt overwogen een aantal te schieten!
Alle volbloed wisenten staan genoteerd in een internationaal stamboek. Reeds aan de naam van de dieren is te zien waar ze zijn geboren. De in Artis geboren wisenten hebben namen die beginnen met AR, die van Berlijn met BE, Kopenhagen met KO, Avesta in Zweden met AV, Frankfort met F, om enkele voorbeelden te noemen.
Ofschoon de wisent veel op de bizon lijkt, zijn er toch enkele kenmerkende verschillen. De bizon is over het algemeen iets kleiner en wat onevenwichtiger gebouwd dan de wisent, heeft een veel zwaardere beharing aan de kop met een uitgesproken sik of baard. Jonge dieren zijn gemakkelijk uit elkaar te houden door de kleur van de vacht; het wisentkalf is grauwbruin, de jonge bizon roodbruin.
■ Totale lengte volwassen stier 3.60-4.20 m; staart 50-80 cm; schouderh. tot 2 m. Gew. 700-1000 kg. Koeien aanmerkelijk kleiner en lichter. Vrij korte hoorns.
Effen bruin.
Voedsel: Plantaardig. In Artis dagelijks ong. 4 kg krachtvoer, 11 kg hooi; ’s winters 4 kg voerbieten en 3 kg wortelen, ’s zomers te vervangen door verse lucerne.
Draagtijd 260-270 d; 1 jong, is na 2 jaar geslachtsrijp, na 8 j volgroeid; max. leeftijd 27 j. Koe Beatrice in Artis werd 26; kreeg met 21 j nog jong.
Dragen zware wintervacht die in voorjaar aan allerlei objecten wordt afgeveegd en er dan een tijdje in lappen bijhangt. Hebben aangename, kruidige geur. Er zijn twee vormen: de laaglandwisent en de helaas wel uitgestorven berg- of kaukasuswisent. In enkele dierentuinen leven exemplaren met wat bergwisentbloed. Lange tijd, tot na de laatste wereldoorlog, heeft men veel bastaardwisenten gefokt, kruisingen van wisenten en bizons. Het was een reserve voor het geval de volbloedwisent zou uitsterven. Bastaarden worden nu niet meer gefokt; het is gelukkig niet nodig.
Zie ook runderen.
European Bison • Wisent • Bison d’Europe
Bison bonasus.