Heel merkwaardige strandkrabben zijn de zogenaamde wenkkrabben, waarvan bij het mannetje één van de twee scharen is uitgegroeid tot een nogal belachelijk groot en wit geval, een instrument om allerlei signalen mee te geven. Ze leven in een aantal soorten op praktisch alle tropische en subtropische kusten.
Ofschoon bij al die soorten zo’n grote schaar is te vinden, verschillen ze allemaal enigszins in gedrag wat het gebruik van het instrument betreft. De een schudt er bijvoorbeeld mee en de ander maakt sierlijke wuifbewegingen. Maar zelfs afgezien van die verschillen is het wonderlijk dat de krabben op al die ver van elkaar liggende kusten toch zo sterk op elkaar lijken. Volwassen exemplaren kunnen niet zwemmen, noch zich ergens aan vastklampen, wrakhout bijvoorbeeld, om zich over de zee te laten voeren. Hoe die enorme verspreiding dan heeft plaats gevonden, is niet duidelijk; een mogelijkheid is dat de larven, die door het wijfje in zee worden gelegd, door de zee worden verspreid. Zelfs over de hele Atlantische Oceaan heen, want wenkkrabben komen ook voor langs de Portugese kust, naar het zuiden tot Angola in Afrika toe. Wenkkrabben zijn erg bedrijvige en heel schuwe diertjes die zich bij het minste of geringste in hun zelfgemaakte modderige zandholletje terugtrekken. Men moet dan ook veel geduld hebben om ze te observeren. Bij hoog water trekken ze zich diep in hun woongangen terug; zodra het water is gezakt komen ze haastig te voorschijn om de schade aan het hol te herstellen. Tijdens eb hebben ze een heleboel te doen.
Onderzoekers hebben vastgesteld dat de bezigheden van de wenkkrabben zich in een aantal vast op elkaar volgende fasen voltrekken. Dat geldt voor alle krabben die ter plaatse wonen. Men vermoedt dat de graad van activiteit op de een of andere manier wordt beïnvloed door de maanstand. De eerste fase is die van het ondergedoken zijn tijdens vloed.
Valt hun grond droog dan beginnen ze direct te repareren en te eten. Met de schaarpoten – althans bij het vrouwtje; het mannetje heeft maar één normale poot tot z’n beschikking – wordt modder naar de mond gebracht. Daar worden de eetbare delen uit het meegekomen zand gezeefd en vervolgens opgepeuzeld. De overgebleven modder wordt in kleine balletjes weggegooid. Sommige soorten voegen in de bek vanuit de kaakholte afkomstig water aan de moddermassa toe, waardoor de zware partikeltjes zinken en gemakkelijk kunnen worden verwijderd. In die tijd van eten en hol repareren zijn de mannetjes helemaal niet agressief tegen elkaar. Ieder heeft vrij baan en de belangstelling voor de wijfjes is nihil.
Fase drie is de niet-agressieve zwerf-fase. De dieren wandelen nu steeds rond en eten af en toe wat bij het water. Langzamerhand beginnen de mannetjes echter agressief te worden. In hetzelfde gebied waar ze even tevoren vreedzaam langs hun buurman wandelden, beginnen ze deze aan te vallen. Als die nog niet in de volgende fase is, trekt hij zich terug. Is hij echter in dezelfde stemming dan wordt er gevochten tot een van de twee het opgeeft en vlucht, waarna de ander zijn hol in beslag neemt.
Niet voor lang, want zodra de tegenstander is verdwenen, komt hij gauw naar buiten en gaat weer op stap. De mannetjes beginnen nu de wijfjes te achtervolgen, die eerst haastig wegvluchten maar geleidelijk minder angstig worden.
De volgende fase is dat een mannetje een in bezit genomen hol fel tegen indringers verdedigt en in bezit houdt – meestal met succes. En tot slot volgt dan de fase van de balts, de werving van een wijfje, de ceremonie van het wenken of wuiven met de grote schaar. Dat gebeurt des te heftiger wanneer er een exemplaar zonder wenkschaar in de buurt komt, want dat is uiteraard een wijfje. De hele groep wenkkrabben raakt geleidelijk aan in hevige opwinding, de wijfjes inbegrepen. Zij laten zich, de een na de ander, door de wuivende mannetjes imponeren en verdwijnen met ze in hun moddergang, waar de paring plaats heeft.
Merkwaardig is dat de mannetjes van verscheidene soorten naarmate ze opgewondener raken, ook feller van kleur worden. Dat gebeurt onder invloed van bepaalde hormonen waardoor de pigmentkorrels, die zich in kleurstofcellen op het lichaam bevinden, als het ware worden samengebald. Weliswaar wordt de beweging van de pigmentkorrels – net als trouwens de veranderingen in de gemoedstoestand, de overgangen van de ene in de andere fase – door inwendige factoren, dus van binnenuit, geregeld, maar er is toch een duidelijk verband met de buitenwereld. Bij proeven is namelijk gebleken dat wenkkrabben die in afgesloten aquaria werden gehouden, zonder enig contact met de buitenwereld, toch het felst gekleurd waren wanneer aan het strand de eb inzette.
Bij het wenken zijn zowel de bewegingen als de stand van wenkpoot en lichaam van belang; die zijn bij elke soort anders. Er kan daardoor geen vermenging tussen verschillende soorten ontstaan, want de wijfjes reageren alleen op het gedrag van soortgenoten. Tijdens de gevechten tussen mannetjes, waarbij ze eerst, de grote schaar dreigend opgeheven, een tijdje om elkaar heendraaien, gaat wel eens zo’n schaar verloren. Geen nood, want bij een volgende verschaling komt er een kleine schaarpoot voor in de plaats, terwijl de overgebleven poot zich tot wenkschaar vergroot. Daardoor zijn er bijna evenveel mannetjes met een linker als met een rechter wenkpoot.
Na verloop van enkele uren komt de rust terug. De dieren gaan hun gangen weer herstellen en gereed maken voor de vloed. Ze eten nog wat en een half uurtje voor het water komt opzetten, duiken ze in hun holletje dat ze met een kluitje modder afsluiten. En als het water weer zakt, begint alles opnieuw, repareren, eten, vechten, paren, in een vast schema, jaar in jaar uit, langs duizenden kilometers kust, op duizenden kilometers van elkaar.