Een vrij grote groep middelgrote kangoeroes wordt gewoonlijk met de naam wallaby’s aangeduid. Vroeger werden ze dan weer eens bij de ene groep kangoeroes ondergebracht, dan weer bij een andere.
Thans heeft een klein dozijn soorten de naam echte wallaby’s gekregen. Ook deze kangoeroes worden door de veefokkers te vuur en te zwaard vervolgd – en ook gejaagd om hun vaak fraaie pels. Een aantal soorten leeft dan ook op het randje van de afgrond of is al praktisch uitgeroeid. Enkele soorten zijn in dierentuinen bekende verschijningen. De grijze of korthaarwallaby bijvoorbeeld (Wallabia agilis) wordt veel gehouden en kweekt in onze streken vrij gemakkelijk voort. In Artis zijn er althans vele jongen geboren die op een enkele uitzondering na goed door de moeder werden verzorgd. Het gebeurde maar zelden dat een wijfje haar ouderlijke plichten vergat. Zo werd er eens een jong van de grijze wallaby door de oppasser in het zand van het perk gevonden. Na de wijfjes een voor een te hebben bekeken, heeft hij het minuscule, kennelijk net geboren diertje in de buidel gestopt die er zijns inziens het meest voor in aanmerking kwam.
Daar de kleine zich verder normaal ontwikkelde, heeft men tot voor kort aangenomen dat het kind weer bij de eigen moeder terecht was gekomen. Sinds men echter weet dat kinderloze wijfjes dikwijls vreemde jongen in de buidel accepteren en dan ook melk geven, is men toch weer gaan twijfelen, zij het, gezien de resultaten, niet aan de genomen beslissing. Dat aannemen van een vreemde baby zou best verband kunnen houden met het feit dat vele kangoeroes de zogenaamde uitgestelde implantatie kennen. Het wijfje kan, na de geboorte van een jong, direct weer worden bevrucht. Er ontstaat dan wel een embryo, maar de ontwikkeling ervan komt al spoedig tot staan. Het blijft in de baarmoeder rusten tot het geboren jong sterft of de moeder verlaat.
Direct daarna vervolgt het embryo z’n groei, zodat er weldra, zonder paring, een nieuw jong ter wereld kan komen. Meer over de geboorte vindt men onder kangoeroes.
Een andere korthaar-moeder in Artis bleek haar ‘kinderkamer’ zo slecht te verzorgen – normaal wordt de buidel regelmatig schoongelikt en gereinigd – dat het jong door verregaande vervuiling om het leven kwam. Een andere moeder wees haar reeds aardig ontwikkelde spruit, die echter nog lang niet op eigen benen kon staan, plotseling de buidelspleet en weigerde hem verder huisvesting te verschaffen. Het diertje is verder ‘kunstmatig’ grootgebracht. Een jong, dat pas voor het eerst uit de buidel was gewipt en nog lang niet rijp was voor een zelfstandig bestaan, werd eveneens door de eigen moeder niet meer aan de melkbron toegelaten. Het angstige diertje zocht toen zijn heil bij een ander wijfje dat al een groot, niet meer in de buidel komend maar er nog wel af en toe drinkend jong had. Daar wipte de verstotene naar binnen.
De pleegmoeder vond het best en verzorgde het verder als haar eigen kind. Maar tevens bleef ze moederen over haar eigen kroost dat ze aan de voerbak lekkere hapjes toestopte. Iets dat men tevoren nog nimmer bij kangoeroes had gezien; melk kunnen de jongen krijgen, vast voedsel moeten ze zelf maar zien te bemachtigen.
Een andere bekende soort in gevangenschap is de bennettwallaby, een in zijn vaderland ernstig bedreigde soort. Hij is, dank zij een zware pels, zo hard dat hij het in ons klimaat, ook ’s winters, best doet. In vroeger jaren zijn er op verscheidene plaatsen in Europa – onder andere Duitsland, Frankrijk en Engeland – exemplaren in het wild uitgezet. Zelfs winters met 20 graden vorst wisten ze goed te doorstaan; ze wapenden zich er tegen met een nog dikkere vacht. Dat ze het toch niet hebben kunnen bolwerken, lag niet aan de dieren maar aan de mens. Of ze werden neergeknald door stropers, of de man die ze uitzette vond ze niet leuk meer en maakte daarom een eind aan hun bestaan. De bennettwallaby is afkomstig van Tasmanië.
De wallaby’s bewonen in Australië voornamelijk met struikgewas begroeid terrein waar ze zich overdag goed kunnen terugtrekken. Hun voedsel, plantaardige kost, zoeken ze in de donkere uren. Ze variëren in lengte van kop en lichaam tussen de 50 en 100 centimeter, waar dan nog een staart van 35 tot 75 centimeter bijkomt. Ofschoon het maar kleintjes zijn in vergelijking met de reuzenkangoeroes, moet men ze wat kracht betreft niet onderschatten. Hun eigenaardige manier van voortbewegen vereist enorm krachtige achterpoten. Een sterke man moet zich dan ook terdege inspannen om een poot stil of gestrekt te houden.
Bij een eventuele medische behandeling zijn daarom minstens drie volwassen mannen nodig om het dier in toom te houden: één aan de kopzijde en twee voor de achterpoten. Zelfs dan weet de kangoeroe de poten – plus de mannen – nog met rukken te bewegen.
Een merkwaardige verwant van de echte wallaby’s is de quokka, ook al een dier – het verhaal wordt eentonig – dat ernstig op z’n retour is. Het meest kenmerkende zijn z’n voor een kangoeroe vrij korte achterpoten en opmerkelijk korte staart, die hij bij het zitten niet als steunende derde poot gebruikt maar naar voren steekt en er dan op plaats neemt. Quokka’s leven bij voorkeur in moerassig gebied waar ze in het riet en struikgewas lange tunnels maken die naar hun open voedselplaatsen lopen.