Artis dierenencyclopedie

H. van de Werken (1969)

Gepubliceerd op 01-11-2023

Vogelspinnen

betekenis & definitie

Meestal spreken we van ‘de vogelspin’, maar dat is feitelijk onjuist – evenals de angst en afkeer die men gewoonlijk voor zo’n ‘levensgevaarlijk’ dier heeft. Er is niet één vogelspin, maar er zijn circa 1500 soorten, waarvan de meeste slechts klein zijn en zich gewoonlijk in holletjes in de grond schuilhouden.

Van deze grote spinnengroep (Orthognatha) hebben ‘slechts’ vijftig soorten het uiterlijk en het formaat – met inbegrip van de poten 15 tot 25 centimeter – die wij vogelspinnen toedichten. Spinnen zijn voor velen al huiveringwekkend, maar als ze dan bovendien nog heel groot en behaard zijn en zich razendsnel kunnen bewegen, is de engheid wel ten top gevoerd en kan het niet anders of er ontstaan allerlei sinistere verhalen over hun agressiviteit, hun dodelijke giftigheid, de grote prooi die ze verslinden. In het algemeen echter kan men zeggen dat vogelspinnen voor de mens niet gevaarlijker zijn dan een wesp. Ze zijn zelfs nuttig omdat ze dikwijls de veel kleinere, maar echt dodelijk giftige spinnesoorten als prooi hebben. Juist de meest beruchte, de Braziliaanse soorten van het geslacht Avicularia, die zich vanuit bomen op argeloze reizigers zouden laten vallen om hen met dodelijk gif te bewerken, zijn heel onschuldige en de meest makke dieren van de groep. Zonder gevaar kan men ze in de hand nemen en het komt praktisch nooit voor dat ze bijten. En als het gebeurt, dan heeft het gif weinig uitwerking op de mens. Vaak zijn het deze soorten die bij de importeurs tussen de trossen bananen worden gevonden en dan prompt worden doodgeslagen of met afgrijzen naar de dierentuin worden gebracht.

De meest giftige soorten kunnen hooguit een rat doden. Voor de mens vervelend zijn de Lasiodora-soorten, de zogenaamde bombardeerspinnen. Ze bijten niet maar keren een tegenstander hun achterwerk toe dat met heel fijne stekelhaartjes is bezet. Komt de vijand te dichtbij, dan schieten ze hem de stekeltjes, microscopisch kleine harpoentjes, in de snuit, wat een zwelling van de huid en ondragelijke jeuk veroorzaakt. Ook bij de mens, maar dat is een kwestie van een paar uur. Mogelijk zijn van deze spinnen de verhalen afkomstig dat zij ’s nachts over het gezicht van slapende mensen lopen en daar brandende plekken achterlaten.

Als men vogelspinnen eens rustig bekijkt, blijken het veelal heel mooie dieren te zijn; soms zijn de poten met roze of roodachtige haren bezet, prachtig afstekend tegen de zwarte of groenachtige ‘vacht’ van het lichaam. Aan de onderzijde van de poten hebben ze een dikke laag van onvoorstelbaar zachte haakachtige haartjes, met behulp waarvan ze zelfs tegen de gladste wand kunnen opklimmen.

De mannetjes van de vogelspinnen hebben, net als bij de meeste andere spinnen, een simpele, maar nogal triest aflopende taak in hun leven: een wijfje bevruchten, waarna ze door haar worden opgegeten. Er gaat een heel ceremonieel aan vooraf. Een mannetje is gewoonlijk pas op z’n derde of vierde jaar, na een groot aantal vervellingen te hebben doorgemaakt, geslachtsrijp. Dat is dan te zien aan de peervormige organen die aan het eind van zijn kaaktasters zijn ontstaan. Het zijn ‘zaadreservoirs’ die hij vult door zijn geslachtsprodukten eerst aan een speciaal daarvoor gemaakt webje te hechten en dan in de kolfjes op te zuigen. Daarna gaat hij op zoek naar een wijfje.

Is dat van hem gediend dan steekt hij na allerlei plichtplegingen z’n bevruchtingsorganen afwisselend in de geslachtsopening van de dame. En terwijl hij daar heel ingespannen mee bezig is, openen zich boven hem al de kaken van het wijfje – dat plotseling toebijt, hem doodt en vervolgens als bruiloftsmaal nuttigt …

< >