Artis dierenencyclopedie

H. van de Werken (1969)

Gepubliceerd op 01-11-2023

Varkens

betekenis & definitie

Als we over varkens spreken, denken we natuurlijk in de eerste plaats aan onze spekleveranciers, de logge, kortpotige knorbeesten die bij miljoenen en miljoenen over de gehele wereld worden gefokt. In talloze rassen die allemaal afstammen van het uit Europa, grote delen van Azië en noordelijk Afrika stammende wilde zwijn.

De verspreiding van het wilde zwijn, dat we ook van onze Veluwegebieden kennen, is niet tot genoemde werelddelen beperkt gebleven; in Noord- en Zuid-Amerika, Australië en omliggende gebieden is het uitgezet, voornamelijk als jachtbuit. Praktisch overal heeft het zich goed ingeburgerd, want met elk terrein neemt het dier genoegen, met laagland en bergen, moerassen en steppen, bossen en cultuurgebieden – als er maar voldoende water in de buurt is om een modderbad te kunnen nemen. Die aanpassing aan allerlei milieus is wel begrijpelijk want zwijnen zijn letterlijk alleseters, die al wat enigszins eetbaar is tussen het sterke gebit vermalen, elk groen van boven de grond, knollen en wortels van eronder – waarbij dankbaar gebruik wordt gemaakt van de typische wroetneus – voorts dierlijke kost, van eieren en jonge vogels, larven en insekten, tot knaagdieren en vaak dode of stervende grote dieren. Op vele plaatsen in de wereld hebben ze zich met hun gedomesticeerde verwanten vermengd, waardoor ook al weer allerlei afwijkende rassen zijn ontstaan. Huisvarkens sluiten zich heel gemakkelijk bij wilde familieleden aan. Ze raken sneller verwilderd dan welk ander dier ook en gedragen zich dan als echt wilde varkens.

Een in dierentuinen bekend en geliefd ras is het in Vietnam gekweekte hangbuikzwijn, een vreemd dikke en bijna zwarte kolos met een gedrongen mopskopsnuit en een tot op de grond hangende buik. Bepaald elegant ziet een volwassen hangbuik er niet uit; de jongen echter, miniatuurtjes van de ouders, zijn alleraandoenlijkst. Acht tot tien soorten wilde varkens – al naar gelang men ze indeelt – komen er op de wereld voor. Bekende vertegenwoordigers zijn de knobbel- of ►wrattenzwijnen uit Afrika. Heel grappig uitziende dieren zijn de eveneens Afrikaanse penseelzwijnen, vaak lichtbruin tot okerkleurig met lange manen die slordig over hals en kop vallen, lange pluimen aan de oren en een vrij dunne, lange en enigszins ‘gebochelde’ neus, wat ze een heel potsierlijk uiterlijk geeft. Ook zij zijn alleseters met misschien een nog grotere voorkeur voor dierlijk voedsel dan hun verwanten.

Wrattenzwijn wordt ook het wilde varken genoemd uit onder meer het Indonesische gebied. Het heeft aan beide zijden van de zware kop een aantal met lange borstelharen begroeide wratten die soms zeer groot kunnen zijn.

De kleinste van de groep is het dwergzwijn uit het Himalayagebied, een dier van amper een halve meter lang en dertig centimeter hoog; de grootste is het reuzenboszwijn of Meinertzhagen-zwijn naar de man die hem in 1904 in Kenia ontdekte. Een wonder dat deze kolos van tegen de twee meter en een gewicht van zo’n 250 kilo pas zo laat aan de wetenschap bekend werd. Een heel zeldzame en merkwaardige soort is het hertzwijn of babiroessa uit Indonesië, waarbij de bovenste hoektanden door de bovenlip heen naar boven en naar achteren groeien, gesecondeerd door de eveneens lange en ver omhoog stekende hoektanden van de onderkaak, waardoor het lijkt of het dier een viertakkig gewei op de snuit heeft staan.

De plaats van de wilde varkens van de Oude Wereld wordt in Amerika ingenomen door de ►pecari’s of navelzwijnen.

< >