Artis dierenencyclopedie

H. van de Werken (1969)

Gepubliceerd op 01-11-2023

Tapir

betekenis & definitie

Wanneer er over tapirs wordt gesproken, denkt men in de eerste plaats aan de gewone Zuidamerikaanse tapir, een van de vier soorten die nog op aarde leven: één in Azië – de ►Maleise tapir – en drie in Midden- en Zuid-Amerika. De Aziaat is de grootste van de groep; de gewone Zuidamerikaanse soort houdt het midden tussen zijn twee landgenoten.

Zo eenvoudig als hun kleur is, effen donkerbruin, zo opvallend is hun uiterlijk, een beetje voorwereldlijk. Een log lichaam met een tamelijk lange kop, nog verlengd door een slurfachtige, zeer beweeglijke snuit, een praktisch reuk-, tast- en grijporgaan. Ze staan vrij laag op de zware, knoestige poten. Het zijn, wat men zo noemt, heel oude dieren, directe afstammelingen van een grote groep tapirachtige dieren die miljoenen jaren geleden over de wereld waren verspreid. Langzamerhand zijn die door modernere dieren verdreven; de huidige, ver van elkaar gelegen woongebieden wijzen echter nog op die eens reusachtige verspreiding.

Heel vroeger beschouwde men ze, voornamelijk door hun plompe lichaam, als een vreemd soort varkens. Tegenwoordig weten we beter en zetten we ze naast de paarden en neushoorns, die van dezelfde voorouders zouden afstammen. In de miljoenen jaren vergende ontwikkeling zijn de tapirs het meest zichzelf gebleven; met andere woorden, ze lijken nog het meest op de oorspronkelijke vorm, waar de paarden en neushoorns veel sterker van zijn afgeweken. Het is dan ook wel moeilijk, op het eerste oog verwantschap tussen de drie diersoorten te ontdekken; bestudering van fossiele voorouders van deze groepen hebben de familierelaties echter onomstotelijk aangetoond. Veel paardachtigs heb ik nooit in ze kunnen ontdekken – afgezien misschien van hun gelaatsuitdrukking. Wel doen ze me op een aantal punten aan neushoorns denken, de stand en vorm van de zware poten bijvoorbeeld.

Ofschoon de gewone tapir, dank zij zijn enorme, zich over maagdelijke en moeilijk toegankelijke streken uitstrekkende verspreidingsgebied, nog de minst bedreigde van de vier soorten is, heeft hij het overal waar de mens opduikt niet gemakkelijk. Hij is niet erg weerbaar en verdedigt zich in hoofdzaak door de vlucht in dichte begroeiing; de tanden, z’n enige wapens, gebruikt hij maar zelden tegen vreemden. Tegen de mens, die zijn vlees eet en zijn taaie huid – althans de lederhuid; de opperhuid is vrij teer – voor allerlei doeleinden gebruikt, is hij niet opgewassen. En zeker niet tegen de mens die zijn nieuwe plantages tegen hongerige tapirs beschermt. Hoewel het dier van nature geen nachtdier is, gaat hij er in door mensen bewoonde streken bij voorkeur pas in de schemering op uit om voedsel te zoeken; hij heeft geleerd dat de duisternis hem een zekere bescherming biedt.

Tapirs leven praktisch altijd in de buurt van water, waar ze veel in rondploeteren. Ook in gevangenschap mag daarom in hun perk een bassin niet ontbreken. Ze kunnen vrij lang onder water blijven en naar wordt beweerd zijn ze zelfs in staat hele stukken over de bodem te lopen – ondertussen waarschijnlijk waterplanten etend.

In ieder geval zijn het heel goede zwemmers die met gemak brede rivieren oversteken. Hun voornaamste voedsel bestaat uit plantenkost, bladeren, twijgen, knoppen, vruchten, die met de zeer rekbare slurf worden afgeplukt of afgerukt. Hangt een hapje te hoog, dan gaan ze verbluffend gemakkelijk op de achterpoten staan om er bij te komen. Die gymnastische soepelheid heeft menige dierentuinman voor de puzzel gesteld, hoe zo’n log dier kans zag over een toch hoog genoeg lijkend hek te komen. Wanneer ze voedsel van de grond opnemen, gras bijvoorbeeld, dan wordt de slurf ingetrokken zodat ze de zaak met de tanden kunnen afsnijden. Waarschijnlijk eten ze niet uitsluitend plantaardige kost, maar verdwijnen ook wel insekten, kleine zoogdieren en reptielen in hun inwendige.

Tapirs leven gewoonlijk solitair; alleen in de paartijd komen ze bij elkaar. Na de paring schijnt het mannetje weer zijn eigen weg te gaan. In de dierentuin is het aan te bevelen bij een geboorte, teneinde ongelukken te voorkomen, het mannetje te separeren.

Met de twee andere Amerikaanse tapirsoorten, de grote Baird’s of Middenamerikaanse en de kleine, langbehaarde bergtapir, is het erg somber gesteld. Ze staan allebei op de lijst van ernstig bedreigde diersoorten. De eerste leeft in moerasachtig, laaggelegen bosgebied en is in de meeste streken al verdwenen. De ander woont, zoals z’n naam al zegt, in bergland, het uiterste noorden van de Andes, tot hoogten van 3000 tot 4000 meter. Het zal helemaal van de regeringen van Ecuador en Colombia afhangen, of de bergtapir zal blijven voortbestaan. De wijze waarop er, onder meer met troepen honden, de laatste jaren op het dier wordt gejaagd, doet het ergste vrezen.

De oorzaak van die jacht was, enkele jaren geleden, de aanschaf van een paartje door de dierentuin in Frankfort. Men was daarmee de eerste in de wereld die op dat moment een stel bezat; het maakte echter bij andere tuinen het verlangen los, er ook een paar te hebben. Tegenover de tien à twaalf exemplaren die in 1968 in Quito door middel van expedities uit het bergland arriveerden, stonden er echter naar schatting zestig, die bij deze jacht omkwamen. De gezamenlijke organisaties van goede dierentuinen in de wereld hebben gelukkig direct besloten, geen bergtapirs in de collectie op te nemen, waardoor een ernstige bedreiging werd weggenomen. Van de leefwijze van beide zeldzame tapirs is slechts heel weinig bekend.

De gewone tapir is goed in gevangenschap te houden; er zijn er die meer dan dertig jaar in een dierentuin hebben geleefd. Hij plant zich er wel voort, maar het zou best beter kunnen.

Totale lengte gewone tapir 1.80-2.10 m; hoogte 90-100 cm; gew. 200-250 kg.

Effen donkerbruin; korte nekmanen. Er is een lichtere ondersoort.

Voedsel: Plantaardig, gras, bladeren, twijgen, vruchten enz.; ook wat dierlijk, insekten, kleine zoogdieren, jonge grondvogels, mogelijk ook vissen. Verzot op zout.

Draagtijd 350-400 dagen; gewoonlijk 1 jong; is bij geboorte als alle tapirs lichtbruin met in de lengte geelachtige strepen en vlekken, die langzaam verdwijnen. Is na 3-4 jaar geslachtsrijp.

Is goed in gevangenschap te houden.

Zie ook Maleise tapir.

Tapir • Tapir • Tapir

Tapirus terrestris.

< >