Het zijn vooral de miljoenen aquariumhouders overal ter wereld, die vele vertegenwoordigers van de orde der tandkarpertjes beroemd hebben gemaakt. En geliefd.
Idealere aquariumvisjes zijn dan ook nauwelijks denkbaar. Ze zijn vrijwel allemaal klein van stuk, tamelijk rustig, veelal fraai gekleurd, weinig of niet agressief zodat ze goed met vele bij elkaar kunnen worden gehouden. En ook planten ze zich doorgaans gemakkelijk in gevangenschap voort – in grote aantallen bovendien. Het is dan dat men de meeste in de gaten moet houden omdat de ouders weinig onderscheid maken tussen voedsel en hun pasgeboren jongen. Apart zetten of een flinke dichte begroeiing zijn goede remedies. Tandkarpertjes danken hun naam aan hun karperachtige uiterlijk en aan het feit dat ze, in tegenstelling tot karpers, wel tanden hebben. Ze zijn te vinden in vrijwel heel Afrika, zuidelijk Europa en Azië en in Amerika van zuidelijk Canada tot aan Buenos Aires in Zuid-Amerika. Ruwweg zijn ze in twee groepen te verdelen: de eierleggende en de levendbarende tandkarpertjes. Hoewel ook in de eerste groep vele geliefde aquariumvissen worden gevonden – de talloze fundulus-soorten bijvoorbeeld – heeft de tweede groep toch de grootste populariteit. Zelfs iemand die nooit een vis, zelfs geen goudvis, heeft gehouden, weet wat een guppy is – Lebistes reticulatus op z’n mooi. Missionaris-visje heet hij ook wel, maar dat is eigenlijk een soort synoniem van z’n algemeen bekende roepnaam.
Het was immers de missionaris Guppy die het visje in de vorige eeuw op Trinidad ontdekte. Bij miljoenen komen de guppy’s in een groot deel van Zuid-Amerika voor – perfecte bestrijdertjes van muskietelarven. Bij miljoenen ook zijn ze gekweekt, zowel door liefhebbers als in laboratoria voor allerlei erfelijkheidsonderzoek. Daarvoor is het een ideaal visje, want het is bijzonder gemakkelijk te houden – zelfs een beginneling lukt het zonder moeite – past zich aan vrijwel alle omstandigheden aan, blijft er tierig onder – en plant zich voort. En dit laatste op de voor deze hele groep typerende wijze, namelijk door het werpen van levende jongen. Hoe ‘zoogdierachtig’ dit ook lijkt, toch is het dat niet.
De aarsvin van het mannetje verandert al naar de soort bij het volwassen worden geheel of gedeeltelijk in een soort kokertje, het zogenaamde ginopodium. Met behulp hiervan worden de eitjes in het lichaam van het meestal grotere wijfje bevrucht. Die eitjes ontwikkelen zich verder in het moederlichaam en komen daar ook uit. Er is dus geen sprake van dat het embryo voedingstoffen van de moeder ontvangt zoals bij zoogdieren gebeurt; het zich ontwikkelende visje moet het helemaal met het reservevoedsel doen dat in het ei is opgeslagen.
Eigenlijk merkwaardiger is dat een deel van het door het mannetje ingebrachte sperma in het lichaam van het wijfje levend achterblijft en bij volgende bevruchtingen dienst kan doen. Zonder nieuwe paring zijn zo meerdere worpen mogelijk. Bij de guppy kan dat betekenen: drie tot vier weken zwanger, geboorte van de jongen, ruim een week rust, drie tot vier weken zwanger, geboorte, en zo vervolgens. Heel bekende andere tandkarpertjes zijn onder meer mollies (Mollienisia), plaatjes (Platipoecilus), zwaarddragers (Xiphophorus) en de gambusia’s. Een nauwe verwant is de ►vieroogvis.