Artis dierenencyclopedie

H. van de Werken (1969)

Gepubliceerd op 01-11-2023

Stekelvarken

betekenis & definitie

Wanneer we over ‘het stekelvarken’ spreken, bedoelen we in het algemeen het gewone of kuifstekelvarken, een bewoner van het zuidelijke deel van Italië – het enige woongebied in Europa – en een groot deel van Afrika. Vermoedelijk is de knager nog in historische tijd – men denkt aan de Romeinen – van Afrika naar Europa overgebracht en daar ingeburgerd.

Het stekelvarken is een plomp dier met de voor zijn groep karakteristieke dikke, ‘opgeblazen’ kop, gesierd met lange manen. De tot veertig centimeter lange stekels staan op het achterlichaam. Ze kunnen, samen met de manen, door een onderhuidse spier rechtop worden gezet, waardoor het dier niet alleen veel groter lijkt, maar voor vele vijanden een praktisch onneembare vesting is geworden. Dat hij zich met die bescherming vrij zeker voelt, laat hij wel aan zijn omgeving merken als hij er in de schemering op uit trekt om voedsel te zoeken. Knorrend – welk geluid wel aansprakelijk zal zijn voor het tweede deel van zijn naam – en met de stekels ritselend kruipt hij uit zijn zelfgegraven hol. Aan ieder laat hij luide weten dat hij er aan komt, wat ook een manier van verdediging is.

En wie hem niet heeft gehoord, die kan hem wel ruiken want het stekelvarken heeft een sterk, penetrant luchtje bij zich. Wanneer tegenstanders niet voldoende ontzag tonen, begint hij te stampvoeten, knorren, blazen en ratelen. Dit laatste niet alleen met de gewone stekels maar met de zogenaamde klokpennen, holle, aan een zijde open hoornaanhangsels van de staart waarmee veel lawaai kan worden gemaakt. Is dit nog niet overtuigend genoeg, dan gaat hij, meestal schuin achteruit, met opgezette stekels in woeste ren op de vijand af. Een wat overmoedige en niet met stekelvarkens bekende tegenstander krijgt het dan hard te verduren want de pennen zijn vlijmscherp en laten heel gemakkelijk los.

Ooggetuigen die in het wild de gedragingen van een stekelvarken hebben meegemaakt, spreken hun verbijstering uit over de snelheid waarmee het dier zich van vijanden ontdoet. Zo staat hij nog stampvoetend, ratelend en snuivend voor zijn belager, een fractie van een seconde later, in een voor het oog bijna niet te volgen beweging, heeft hij zich omgedraaid en schiet hij razendsnel op zijn opponent af, die op vrijwel hetzelfde ogenblik een regen van ‘pijlen’ in de snuit krijgt – hetzij ‘afgeschoten’ door bepaalde spierbewegingen van het stekelvarken, hetzij rechtstreeks met het achterlichaam geduwd. Tijdens de daarop volgende verwarring maakt het stekelvarken zich uit de voeten. Voor het stekelvarken is het missen van een aantal pennen geen ramp; hij houdt er nog genoeg over en bovendien groeien er snel nieuwe. De aanvaller die ze ontvangt, is er heel wat beroerder aan toe. Hij kan ze niet of moeilijk verwijderen; z’n poten zijn er niet geschikt voor en bovendien zitten de stekels door de weerhaakjes aan de punt erg vast. Ze kruipen als het ware steeds verder en veroorzaken ernstige, heel pijnlijke en slecht genezende ontstekingen, vermoedelijk als gevolg van het zich daarop bevindende huidsmeer.

Indirect kunnen stekelvarkens wel eens de dood van mensen veroorzaken. Het komt namelijk voor dat grote roofdieren, die zich aan zo’n stekeldier hebben vergrepen, een paar pennen in de poten krijgen waardoor ze kreupel worden en niet meer op de normale manier kunnen jagen. Zulke dieren kunnen, door de honger gedreven, ertoe komen de mens als prooi te kiezen – en te blijven prefereren als ze eenmaal hebben ervaren hoe gemakkelijk dat tweebenige wezen is te verschalken.

Heel ernstig is de rover eraan toe wanneer hij pennen in de bek krijgt; hij is gedoemd een langzame en pijnlijke hongerdood te sterven.

Toch worden er wel stekelvarkens door roofdieren buitgemaakt. Vooral panters en hyena’s schijnen een zekere behendigheid te hebben, de stekelige prooi met een klap op de kop te doden, zonder gevolgen voor zichzelf. Of hem op de rug te rollen. Als een tegenstander maar eenmaal de zachte en onbeschermde buikzijde van het stekelvarken te pakken heeft, loopt hij verder weinig risico’s.

Een andere vijand is de mens. In Azië wordt het stekelvarken nogal eens gegeten omdat het vlees de consument bijzondere moed zou geven en het vermogen om aan gevaar te ontkomen – eigenschappen die zonder twijfel aan het dier zelf kunnen worden toegeschreven. In Afrika wordt hij, netjes in klei of leem verpakt, boven een vuurtje geroosterd. Is hij gaar, dan wordt het omhulsel opengebroken daardoor gelijktijdig de pennen worden verwijderd. Ook in het Nabije Oosten en zelfs in Italië schijnt hij wel als gebraad te worden genuttigd.

Twee tot vier jongen worden er geboren. Als ze ter wereld komen, zijn hun stekeltjes – gelukkig voor de moeder – zacht en slap, maar al na een paar uur staan ze venijnig overeind. Van het begin af zijn het echte nijdasjes die elkaar het leven zuur maken – althans wanneer het tijd is om te drinken. Het wijfje tracht de vrede te bewaren door steeds tussenbeide te komen, maar bij het zogen, dat door alle partijen staande gebeurt, valt er weinig toezicht te houden. Vaak worden de zwakste jongen verdrongen zodat er uiteindelijk twee overblijven die ieder aan een kant van de moeder, zonder elkaar te zien, aan de kost komen. Wanneer ze met de fles worden grootgebracht en er dus geen ‘strijd om het bestaan’ behoeft te worden geleverd, kunnen het erg aardige diertjes zijn.

Totale lengte 70-80 cm; staart 10-12 cm; gew. 12-15 kg. Dikke kuifharen tot 40 cm.

Lichaam en manen donker bruingrijs, pennen wit met zwart geringd, meestal witte punt. Aan buik vrij dun bruin behaard.

Voedsel: Bladeren, stengels, knollen, schors, knoppen en vruchten; ook insekten, hagedissen enz.

Draagtijd vermoedelijk tussen 45 en 60 d.; 2-4 jongen met kleine en nog zachte stekels; blijven er meestal 2 over. Wijfje zoogt ze staande.

Kunnen, als van jongsaf bij mensen, zeer mak worden. Zie ook stekelvarkens.

Porcupine • Stachelschwein • Porc épic

Hystrix cristata

Door heel Afrika en Nabije Oosten nauwe verwanten.

< >