Ze doen hun naam wel eer aan, die sierlijke springbokken met hun prachtige draf en verende sprongen, waarbij ze, vooral als iets ze verontrust, vaak meer dan een meter, als een duveltje uit een doosje, loodrecht de lucht inwippen. De vier hoefjes, de poten gestrekt, worden bij de sprong razendsnel bij elkaar gebracht terwijl de rug wordt gekromd.
Tevens komt hun merkwaardige waarschuwingssignaal te voorschijn; ze vouwen de huidplooi open die normaal als een witte, ongeveer twintig centimeter lange smalle streep op de achterrug zichtbaar is. Er komt dan een breed sprankelend veld van vrij lange witte haren te voorschijn, een duidelijk signaal voor soortgenoten dat er iets aan de hand is. De andere dieren nemen het gedrag direct over en zo kan een rustig grazende groep in een fractie van een seconde veranderen in een razendsnel voorthollende horde, de witte ruggen blinkend in de zon. Een kostelijk gezicht, zolang er weinig of geen gevaar dreigt – een knappende tak kan ze er al toe brengen – maar angstig wanneer het door echte schrik in een dierentuin gebeurt. Want dan rennen de nerveuze dieren soms blindelings tegen de hekken van hun perk op. In vele dierentuinen behoren ze mede om die redenen tot de moeilijkst houdbare antilopen. Het woongebied van de springbokken – antilopen die men tot de ►gazellen rekent – wordt gevormd door de steppen en woestijnsteppen van zuidelijk Afrika – voor zover ze er niet zijn uitgeroeid althans. Onder normale omstandigheden leven ze er in kudden van tien tot honderd stuks. Vroeger, dat wil zeggen vóór 1900, kwamen de dieren in onvoorstelbaar grote aantallen voor. In die tijd maakten ze, in perioden van droogte, grote trektochten. De ene kudde na de andere trok uit het kale woongebied weg op zoek naar voedsel en water. Troep na troep sloot zich bij de trekkers aan, waardoor na verloop van tijd een immense kudde werd gevormd die als een compacte massa, zonder een enkel hiaat, over de vlakten golfde.
Alles wat op zijn weg kwam, mens of dier, werd meegevoerd en vertrapt. De achterhoede werd doorgaans gevormd door vele soorten roofdieren die in de achterblijvers van de troep een gemakkelijke prooi vonden. Ze moesten er echter wel voor zorgen, niet door de voortsnellende kudde te worden ingesloten, want dan waren ze verloren. Zelfs leeuwen werden onder de voet gelopen en vermorzeld door de honderdduizenden hoefjes. Nog aan het eind van de vorige eeuw heeft men kudden van tienduizenden springbokken – ‘trekbokken’ zeggen de Boeren – de droogte zien ontvluchten. De wijze waarop dit gebeurde doet veel denken aan de merkwaardige trektochten van de Noorse lemmingen.
Bij klippen bijvoorbeeld werden de voorste springbokken vaak door de achteropkomende horden over de rand geduwd, wat duizenden dieren het leven kon kosten. Aan zee werden er ontelbare door de opdringende achterhoede vertrapt. Men heeft langs het strand eens een wal van dode springbokken gezien, die zich over meer dan zestig kilometer uitstrekte. Ongetwijfeld zullen vele exemplaren ervan het slachtoffer zijn geworden van het drinken van zout water. Naar men in die tijd heeft opgemerkt, keerden de overlevenden gewoonlijk na enige tijd rustig naar hun oorspronkelijke woongebied terug – tot er weer een overbevolking ontstond. En ook dat komt in grote lijnen overeen met de gang van zaken bij de lemmingen.
Het is te begrijpen dat de Boeren een bezoek van de hongerige en dorstige dieren aan hun land niet konden waarderen en de invasies met geweld trachten te keren. Om die reden en ook door jacht en inkrimping van hun woongebied zijn de huidige kudden nog maar schamele restantjes. In vele delen van Zuid-Afrika zijn de springbokken alleen nog maar in reservaten te vinden. In Zuidwest-Afrika schijnen ze nog in behoorlijke aantallen in het wild te leven. Al zijn hun aantallen schrikbarend geslonken, toch behoeft voor hun voortbestaan gelukkig niet te worden gevreesd.
■ Totale lengte 1.40-1.50 m; staart 20-25 cm; schouderh. 70-85 cm; gew. 20-40 kg. Hoorns bij beide seksen 30-40 cm lang. Record 48,5 cm.
Okerkleurig lichaam, witte buik, donkere streep op flanken. Witte kop, bruine vlek tussen horens, donkere streep onder ogen. Witte huidplooi op rug tot aan staart.
Voedsel: Voornamelijk gras en kruiden.
Draagtijd 165-175 d, gewoonlijk 1 jong.
Zie ook gazellen en antilopen.
Springbuck • Springbock • Springbok
Antidorcas marsupialis.