Waarom bij de Afrikaanse spleetsnavelooievaar of gaper de snavelhelften halverwege een stukje van elkaar wijken, zodat er een spleet wordt gevormd is nog steeds niet duidelijk. Men had er een heel mooie verklaring voor: de snavel was zo een handig instrument om mosselen en slakkenhuizen te kraken.
Een plausibele verklaring ook, want dit gedierte vormt het hoofdvoedsel van de spleetsnavel. Er zijn deskundigen die melden, dit kraken te hebben gezien. Anderen beweren echter dat de spleet alleen dient om de schaaldieren mee naar droge grond over te brengen, waar deze met de snavelpunt worden kapotgehakt. Even betrouwbare onderzoekers hebben daarentegen geconstateerd dat mosselen gewoon tussen de snavelpunten naar het land worden gevoerd. Daar zouden ze niet worden stukgehakt maar stevig in de snavel worden geklemd, steeds op een andere plaats, tot de schelpen zich openen en de inhoud kan worden geconsumeerd. Lukt het op die manier niet, dan worden de mosselen in de zon gelegd, waarschijnlijk om ze door de hitte zo te verzwakken dat de schalen bij een volgende poging van de vogel wel vaneen gaan.
Iets hiervan zagen wij aan een klein meertje in Oost-Afrika waar tussen de 800 en 1000 van deze zwarte vogels waren neergestreken. Dat was overigens nogal vreemd, want volgens de literatuur leven de gapers in kleine groepjes en broeden ze in kolonies. Hier was echter noch van een klein groepje, noch van broeden sprake. De enige verklaring voor de grote schare leek, dat ze zich verzamelden om naar hun broedplaatsen te trekken. In ieder geval zagen we wel hoe de gapers keer op keer uit het water gingen om enkele op het land liggende hoopjes mosselen te inspecteren. Ze namen de weekdieren in de snavel en legden ze ook weer weg.
Wat ze precies deden konden we door de grote afstand niet gewaar worden, maar toen we later de hoopjes eens van nabij bekeken, troffen we er enkele dichte, maar merendeels lege, geopende schelpen aan. Kennelijk leeggegeten.■ Totale lengte 80-90 cm; vleugelspr. ca 100 cm. Zware snavel, waarvan onder- en bovendeel halverwege een stukje wijken.
Geheel zwart. Op rug, vleugels en borst met bronsgroene glans.
Voedsel: Voornamelijk zoetwatermosselen en slakken. Ook ander klein dierlijk voedsel.
Nestelen in kolonies, vaak met verschillende reigersoorten. Nest, gemaakt van twijgen en gras, in riet of lage bomen, bij voorkeur in moeras of op eilandjes; 2-3 eieren; broedtijd onbekend.
Behoort tot de ooievaars. Heeft wit familielid in Azië. Leeft voornamelijk in waterrijk gebied, niet in de bossen.
Zie ook grote waadvogels.
Open-bill Stork • Klaffschnabel • Bec-ouvert
Anastomus lamelligerus.