Knapen van een 400 kilo met een schildlengte van anderhalve meter, zoals heel vroeger wel werden gevangen, schijnen in de tropische zeeën allang niet meer voor te komen. Die zijn uitgeroeid.
En kleinere krijgen de kans niet meer zo groot te worden. Een soepschildpad van 300 kilo met een schildlengte van 1.35 meter is nu een opzienbarend exemplaar. De soepschildpad is een van de bekendste en, uit economisch oogpunt de belangrijkste van de zeeschildpadden. Hij is voortreffelijk aangepast aan langdurig verblijf in het zoute water. Het gestroomlijnde dier wordt door brede en krachtige roeipoten met fikse snelheid over enorme afstanden voortgestuwd. Door de stroomlijnvorm kan de grote kop niet in het zware schild worden teruggetrokken. Soepschildpadden voeden zich hoofdzakelijk met plantaardige kost, zoals wieren en zeegras die ze van de bodem en rotsen afgrazen, zodat ze gebonden zijn aan de kustwateren waar deze vegetatie overvloedig aanwezig is. Waarschijnlijk eten ze daarnaast ook wel dierlijk voedsel; in gevangenschap althans hebben heel wat exemplaren jarenlang op vis en vlees geleefd. De jongen schijnen aanvankelijk uitsluitend dierlijke kost uit de bovenste waterlaag te eten.
Net als de andere zeeschildpadden staat ook deze soort er niet best voor. In een aantal van zijn oorspronkelijke woongebieden, onder andere de Caraïbische Zee en de Atlantische Oceaan, gaat het hem bepaald slecht. In Azië, speciaal Zuidoost-Azië, is het nog redelijk, maar ook daar is een duidelijke en beangstigende teruggang merkbaar. Mogelijk kunnen de alom genomen beschermende maatregelen hieraan een halt toeroepen.
Hoeveel soepschildpadden er nog in de wereldzeeën leven, is niet bij benadering te zeggen. In ieder geval loopt hun aantal niet meer zoals weleer in de honderd- maar in de tienduizenden. Met een vangst van tussen de 15.000 en 20.000 stuks per jaar – alleen al voor de consumptie in Europa en Amerika – worden de gelederen snel uitgedund. Voor de kust van Israël waren er omstreeks 1930 nog tussen de 20.000 en 30.000 te vinden; nu geen een meer. In een van de belangrijkste Turkse vissersplaatsen werden er in 1963 nog omstreeks 1300 aangevoerd; vijf jaar later waren het er nog maar 360. Men verwacht dat de schildpadden in het Middellandse Zeegebied in tien tot vijftien jaar zijn uitgeroeid.
De voortplanting, meer speciaal het uitkomen van de eieren, hebben wij in Artis van nabij kunnen observeren dank zij een aantal eieren dat ons door de Nederlandse deskundige prof. dr. J. de Wilde werd toegezonden. De eieren kwamen onder vochtig zand te liggen in een plastic schaaltje dat in een bassin met een laagje water stond. Reeds vrij kort na hun aankomst kwamen ze uit, een boeiend schouwspel dat goed kon worden geobserveerd doordat de eieren vlak onder de oppervlakte van het zand lagen.
De geheel ‘complete’ schildpadjes zitten vermoedelijk met de zwempootjes vlak langs het lichaam en de kop gebogen in de eischaal. Zodra het tijd is uit te breken, richten ze de kop op en drukken vervolgens met grote kracht de tamelijk dikke maar op dat moment vrij broze eischaal kapot. Het verbreken van de schaal vereist een dusdanig grote inspanning dat het diertje geruime tijd moet rusten, vele uren soms. In Artis hadden ze het van dat moment af gemakkelijk omdat ze zich niet naar de oppervlakte behoefden te graven. In de natuur zoeken de diertjes, die minstens een halve en soms wel een hele meter onder het zand zitten, gezamenlijk de weg naar boven zodat ze tegelijk te voorschijn komen. Meer daarover vindt men onder zeeschildpadden.
In Artis kwamen ze op verschillende tijdstippen uit het zand, maar daar lag ieder ei apart. Wel bleven de eerste exemplaren 24 uur in het broedschaaltje liggen alvorens te water te gaan terwijl de overige er vrijwel direct ingingen. Zodra de diertjes, na de eischaal te hebben doorbroken, fit genoeg waren, richtten ze de kop op waardoor deze uit het zand kwam en voor ons zichtbaar werd. Bijna steeds betrof het een oog, een fraai groot oog, aan de onderste rand versierd met een rijtje op pareltjes lijkende stippen, en een stukje prachtig blauwe huid. Van dat moment af kwamen ze geregeld met wilde schokken in beweging. Pas na uren worstelen kwam een eerste, op dat moment nog soepel zwempootje naar buiten.
Na een paar uur rust schoot het tweede als een veer uit de schaal. Met een paar rukken kwam vervolgens het bovenlichaam vrij en na uren wachten wurmde het hele diertje zich los. Klapwiekend met de koddige zwempootjes holde het even rond en dook toen zonder meer in het omringende water, waar het, wel wat onbeheerst en met warrelende slagen, direct zonder zichtbare moeite in rondzwom. Na een paar dagen was het een volleerde zwemmer. De aanvankelijk opvallend blauwe kleur veranderde reeds na een paar dagen in egaal bruin. Het hele stel – een stuk of acht – is in Artis goed opgegroeid; het grootste deel ervan is verhuisd naar andere dierentuinen.
In het wild komen er maar heel weinig groot. Hoogstens een op de honderd en misschien slechts een op de duizend. Niet alleen worden talloze jongen door allerlei wachtende rovers gegrepen wanneer ze naar zee hollen, maar ook in het water zijn ze allerminst veilig. Zelfs niet als ze al flink gegroeid zijn. In de maag van een grote zeebaars vond men een soepschildpad van vijf kilo en in een haai de helft van een volwassen exemplaar, finaal doormidden gebeten.
■ Totale lengte schild volw. ex. gewoonlijk 80-90 cm; zeer grote ex. 1.00-1.25 m.
Glad schild, olijfkleurig of bruin met geel gemarmerd. Groene schildpad, zoals hij ook wordt genoemd, duidt op z’n groenachtige vet.
Voedsel: Voornamelijk plantaardig: wieren en zeegrassen.
Zie voor voortplanting zeeschildpadden. Ontwikkeling van de 4-5 cm grote eieren is o.m. afhankelijk van klimaat en jaargetijde. In Australië vergt het 65-80, rond de golf van Siam 40-50, op Ceylon 50-60, in Zuidoost-Azië 52-60 d. Jongen in Artis waren bij geboorte 44-46 mm lang, 34-37 mm breed. Vier mnd. later resp. 77-90 en 68-75 mm.
Zie ook zeeschildpadden.
Green Turtle • Suppenschildkröte • Tortue verte, Tortue franche
Chelonia mydas.