De aap die het meest aap is, dat wil zeggen, zich zo gedraagt als het publiek eigenlijk van een aap verwacht, is de slingeraap of spinaap. Hij is letterlijk van alle markten thuis, kan door bomen zwaaien als een gibbon, reusachtige sprongen van tak naar tak maken, kan klauteren als de beste en bovendien nog, een kunststukje dat onder de apen uitsluitend enige Zuidamerikaanse soorten kunnen presteren, aan de lange staart hangen.
Zo goed houden ze zich daarbij vast – altijd met minstens drie of vier van de vijf grijporganen – dat jagende Indianen, die nogal van slingerapevlees houden, een geschoten buit dikwijls niet naar beneden zien tuimelen omdat het dode dier met de lange gekromde handen en voeten aan de takken blijft hangen. Met hun vriendelijke, nieuwsgierige kindersnoetjes waarboven vaak een brutaal naar voren staand kuifje, zijn slingerapen zeer aantrekkelijke dieren. Ook in gevangenschap. Vooral in hun jeugd kunnen ze heel aanhankelijk zijn en kennen ze geen groter genoegen dan, de armen om de hals van hun verzorger geslagen – en de staart om zijn middel – zich zomaar wat te laten ronddragen en vertroetelen. Verscheidene exemplaren bleven in Artis ook toen ze volwassen waren bijzonder vriendelijk; een exemplaar was lange tijd een echt ‘demonstratie-dier’, dat het zelfs bij nacht en ontij heerlijk vond uit z’n kooi te worden gehaald en dat bij alle mogelijke gelegenheden en overal in het land Artis als een van de inwoners vertegenwoordigde. Het was niet eens nodig hem tijdens het vervoer in een hokje te zetten; los in de personenauto zat hij rustig rond te kijken naar alles wat hem buiten boeide. Dit mag men echter niet van alle volwassen slingerapen verwachten. De meeste worden later lastig en, door hun grote hoektanden, zelfs gevaarlijk.
In het wild zijn slingerapen, zeker op plaatsen waar ze de mens hebben leren kennen, vrij schuw, wat ze niet uiten door er gillend en luidruchtig vandoor te gaan, maar door of verscholen tussen de bladeren te blijven zitten, of de indringer aan te vallen. Het kan gebeuren dat reizigers in de warme gebieden van Zuid-Amerika onder talloze slingerapen doorwandelen zonder er een te zien of te horen. Dan betreft het vrijwel zeker een afgelegen gebied. Misschien krijgt de reiziger, die onder de boom doorloopt waarin de apen verblijven, wel wat takjes en takken op z’n hoofd. Dat is mogelijk een gevolg van een gewoonte der apen om aan de takken te schudden als mensen te dicht in hun buurt komen. De Amerikaanse onderzoeker Carpenter gaat zelfs verder en beweert dat de slingerapen hun tegenstanders wel degelijk met allerlei voorwerpen bombarderen, soms van kilo’s zwaar. Dat zouden dan de apen zijn, die met de mens hebben kennisgemaakt en daar geen al te beste herinneringen aan bewaren of dieren die van ouder op ouder hebben geleerd heel erg voor die tweebeners uit te kijken.
De staart is, evenals bij de wolapen, aan de onderkant over de laatste tien tot twintig centimeter onbehaard en voorzien van een leerachtige huid, een zeer soepele vinger als het ware. Bij het klimmen geeft de staart de nodige steun en zekerheid, terwijl er ook heel handig voedsel mee kan worden gegrepen en vastgehouden. Geschikter nog dan de handen, waaraan de duim geheel of nagenoeg geheel ontbreekt als zijnde van geen belang bij het slingeren door de bomen. Doorlopend is de staart in de weer, zoekend en tastend naar alles wat in de omgeving is te vinden. Loopt de aap rustig over veilige takken, dan houdt hij het lichaamsdeel naar voren over de rug gebogen om het zonodig direct ‘bij de hand’ te hebben.
Zoals ze bij mensen om de hals hangen, zo ongeveer ook hangen ze in hun eerste levensmaand aan de buik van de moeder, daarna klimmen ze op haar rug, de staart om de staartbasis van het wijfje klemmend zodra dit zich in beweging zet. Na ongeveer tien maanden worden ze onafhankelijk.
Na de kapucijnen – de oeistiti’s niet meegerekend – zijn slingerapen in Zuid-Amerika de meest voorkomende apen. Vroeger werden de namen slinger- en spinaap door elkaar gebruikt, maar tegenwoordig wordt met spinaap een nauw verwante soort bedoeld. Slingerapen komen in een viertal soorten en enige ondersoorten, die allemaal veel op elkaar lijken en hoofdzakelijk in kleur van elkaar verschillen, in een groot deel van Zuid-Amerika voor. Voor het overgrote deel zijn ze donkerbruin, bij zwart af, al dan niet met wat witte plekken, maar er komen ook andere kleuren voor, oranje-, geel- en goudkleurig, met lichte of donkere handen, rode of roze gezichten.
■ Totale lengte 100-140 cm, staart 60-80 cm. Opvallend langpotig dier.
De meeste donkerbruin of zwart, met donker of licht gezicht, al naar gelang soort. Er is ook een in hoofdzaak geel-oranjebruine soort.
Voedsel: Vooral vruchten en noten; ook insekten, eieren, kleine vogels. Drinken, hangende aan staart en/of achterpoten, door water rechtstreeks op te zuigen.
Draagtijd ong. 140 d; gewoonlijk 1 jong, zelden 2.
Slanke dieren; maken ‘hoekige’ bewegingen. Leven in troepen of troepjes in tamelijk begrensd territorium. Zie ook apen.
Spider Monkey • Klammeraffe • Singe araignée.