Artis dierenencyclopedie

H. van de Werken (1969)

Gepubliceerd op 01-11-2023

Slakken

betekenis & definitie

Als men aan slakken denkt, heeft men gewoonlijk alleen maar de diertjes voor ogen die wel in aquaria rondscharrelen, in de sla worden gevonden of die men, kaal en slijmerig, buiten op de weg of tussen planten ziet. En de smulpaap misschien de vooral in Frankrijk als delicatesse geliefde, ook in Zuid-Limburg voorkomende wijngaardslak.

Dat zijn er maar enkele van de tienduizenden soorten die bijna overal op de wereld in schier elk milieu leven, in zoet en zout water, koud en warm tot vrij hete bronnen toe, langs de kust, maar ook op grote diepte in zee, in cultuurgebieden en tropische oerwouden, in woestijnen en aan de rand van gletsjers. Trouwens ook in ons land leven enkele tientallen soorten, plus dan nog een aantal in zee voor onze kust, waarvan we langs het strand dikwijls de lege huisjes kunnen vinden. De meeste zijn in het bezit van een min of meer spiraalvormige schelp, hun huis, dat ze dikwijls met een stevig deksel kunnen afsluiten zodat ze beter beschermd zijn tegen vijanden, uitdroging of het woeste gebeuk van de branding. Een aantal slakken, de naaktslakken, heeft geen huis; dat is in de loop van hun ontwikkeling verloren gegaan of nog maar amper zichtbaar. Het is dus niet zo dat ze het zijn kwijtgeraakt en op zoek zijn naar een nieuw of bezig zijn er een te maken. In het algemeen gesproken bestaan slakken, evenals de hele groep ►weekdieren waartoe ze behoren, uit een zacht lichaam, een kopgedeelte, een vlezige mantel en een gespreide voet. Door die mantel of huidplooi kan kalk worden afgescheiden, waarmee de schelp of schaal wordt gevormd. De voet, een ingenieus breed en plat geval, dient uiteraard voor de voortbeweging. Door golvingen van de voetzool of door bewegingen van de zich daarop bevindende trilharen komen ze langzaam vooruit, glijdend over een slijmspoor dat door het voorste deel van het lichaam is afgescheiden. Zij maken dus hun eigen weg. Op de kop dragen ze meestal één paar (de waterslakken) of twee paar voelhorens (de landslakken) aan de uiteinden of aan de basis waarvan een paar ogen staan.

Voorts hebben ze vrijwel allemaal in de bek een zogenaamde ‘radula’, een raspachtig, als een soort tong dienend orgaan waarmee voedsel, plantaardig of dierlijk, wordt afgeschraapt. Alle in zee levende slakken ademen door in de mantelholte liggende kieuwen. Bij de landslakken is de mantelholte tot long omgevormd. De slakken uit het zoete water hebben dikwijls zowel een long als bepaalde aanpassingen waardoor ze ook zuurstof uit het water kunnen opnemen.

De grootste soorten huisslakken komen in zee voor, de tritonslak uit de Indische Oceaan bijvoorbeeld kan wel een halve meter lang worden. Een heel bekende en fraaie, die vroeger vaak de schoorsteenmantel van vele huizen sierde, is de tot 30 centimeter lange concha, een van de strombussoorten die voorkomt langs de warme kusten van Amerika.

De slak wordt vaak gegeten, vandaar waarschijnlijk dat er zoveel lege huizen van hem in omloop zijn. De eveneens vrij grote en verwante cassis- of helmslakken zijn bekend omdat daaruit cameeën worden gesneden. De meest ‘kostbare’ zijn echter bepaalde soorten van de in vele warme zeeën voorkomende kauries of porseleinslakken, die in verschillende streken, onder meer op Nieuw-Guinea, als betaalmiddel werden en misschien nog wel worden gebruikt. Verzamelaars zijn er ook erg tuk op – helaas want door die belangstelling dreigen ze uit te sterven. Ze hebben inderdaad een zeer fraai gekleurde en als geglazuurd lijkende schelp – althans wanneer ze in rust zijn. Bewegen ze zich, dan spreiden ze hun mantel, die anders onder de schelp verborgen ligt, helemaal over hun huis uit.

< >