Tot voor kort waren rode ibissen, net als rode flamingo’s, wat kleur betreft echte probleemvogels voor de dierentuin. Ze arriveerden prachtig rood en werden na iedere rui bleker tot ze praktisch wit waren.
Dat werd veroorzaakt door het ontbreken van bepaalde stoffen in het dagelijks voedsel. Zover valt na te gaan, deed het de gezondheid van de vogels geen kwaad, maar desondanks werd overal ter wereld naarstig gezocht naar een middel om ze hun fraaie, dieprode kleur te laten behouden. Aanvankelijk boekte men redelijke resultaten met het geven van voedingsmiddelen die ook caroteen bevatten, een gele kleurstof die vooral in worteltjes voorkomt. Ofschoon er soms opmerkelijke successen mee werden geboekt, voldeed de stof op de duur toch niet. Caroteen kan in het vogellichaam namelijk niet direct als kleurstof voor de veren worden gebruikt. Het moet eerst in een wel opneembare stof worden omgezet. En dat bleek in de praktijk, gezien de vaak enigszins ‘bleke’ resultaten, niet steeds geheel naar wens te verlopen. Inmiddels ontdekte men dat de kleuring van vele vogelveren een heel ingewikkeld chemisch proces is. Er bleken talloze soorten kleurstoffen te zijn die ieder hun eigen specifieke invloed hebben op de kleuring van vogelveren. Na veel, en vooral chemisch onderzoek, werd in 1960 in cantharellen een stof aangetroffen die men canthaxantine noemde. Het bleek dat carotenen in het vogellichaam ook vaak in canthaxantine worden omgezet alvorens ze als kleurstof kunnen worden gebruikt. Dit ‘directe’ en in feite natuurlijke kleurmiddel bleek in alle opzichten bij een aantal vogels te voldoen. Ook bij ibissen. En die zijn, onder andere in Artis, nu rood als nooit tevoren.
Of het gebruik van de kleurstof toch mede van invloed is op de conditie van de vogels, is niet te zeggen. Maar wel zijn er de laatste jaren – uniek feit in de dierentuin – in Artis verscheidene malen jongen geboren. In 1970 waren ze zelfs in een viertal nesten te vinden, merkwaardige donkere donsballen met een kort snaveltje, die in niets op een ibis leken. Ze werden door beide ouders met zorg omringd. Na een week of drie waren ze in staat om, zij het nogal stuntelig, de vertrouwde nestkommen – die tussen de klimop langs de muren van hun grote volière waren gebouwd – af en toe te verlaten om de omgeving te verkennen. Net als in de natuur zorgden ze er bij die uitstapjes voor, uit de buurt van de buren te blijven ten einde grensconflicten te vermijden.
Hun snavel was nu duidelijk langer en al wat krom. En licht-donker gevlekt, of geringd leek het wel.
Na de eerste rui, waarin het donskleed wordt vervangen door een donkerbruin verenpak – met een witte buik – komen ze meer op eigen benen te staan en gaan ze zelf op zoek naar voedsel. Eerst allerlei kleine in het water levende dieren, ook kleine visjes. Bij de tweede rui komen geleidelijk de rode veren door, maar het duurt minstens een jaar voor ze helemaal op kleur zijn. Een in Artis geboren rode ibis konden we na ruim een jaar, toen hij al flonkerend rood was, nog herkennen aan de wat bruinachtige hals.
Merkwaardig is dat rode ibissen zelf ook een voorliefde voor rood schijnen te hebben. Jagers maken er wel gebruik van door met een stuk rode stof te wapperen of iets roods op een open plek te leggen, hetgeen overvliegende ibissen schijnt aan te trekken.
De rode ibis leeft voornamelijk in de moeras- en mangrovebossen langs de noord- en noordoostkust van Zuid-Amerika. Als waadvogels, die hun voedsel hoofdzakelijk uit ondiep water halen, voelen ze zich op waterrijk terrein volkomen thuis, terwijl ze er tevens tamelijk veilig zijn. Vaak komt het voor dat enorme troepen ibissen, die overdag aan de kust fourageren, in de namiddag gezamenlijk naar voor de kust liggende mangrove-eilandjes vliegen, soms tientallen kilometers ver, om daar in door water omringde bomen te overnachten.
Pal ten noorden van hun woongebied, in Midden-Amerika en het uiterste zuiden van de Verenigde Staten, wonen familieleden die spierwit zijn. Daar waar de verspreidingsgebieden elkaar overlappen, zijn ze door elkaar en vaak ook op één broedterrein te vinden. Dit naast elkaar leven wijst erop dat het wit-zijn niet wordt veroorzaakt door het ontbreken van bepaalde stoffen in het voedsel, want dit is immers voor beide hetzelfde. Vroeger werden ze als aparte soorten beschouwd, maar daaraan wordt nu door sommigen getwijfeld. Gezien ook de voorkeur van de rode ibis voor rood lijkt het niet uitgesloten dat daardoor ook de partnerkeus wordt bepaald. Met andere woorden: zolang er voldoende rode exemplaren van de andere sekse zijn, zullen ze geen witte kiezen – en omgekeerd.
Ze laten zich uitstekend kruisen en ook de nakomelingen daarvan zijn vruchtbaar. Men heeft dat aangetoond in Florida door in het nest van een witte ibis het ei van een rode te leggen. Het temidden van witte exemplaren opgroeiende rode jong accepteerde later een witte als partner. De daaruit voortspruitende rose en zalmkleurige jongen plantten zich eveneens voort. Zulke vermengingen schijnen in de natuur ook zonder menselijk ingrijpen voor te komen. Het lijkt ons overigens niet verantwoord, zulke kruisingen met opzet in de natuur te laten ontstaan.
Evenals hun witte en hun heilige verwanten broeden rode ibissen bij voorkeur in kolonies, voornamelijk langs rivieren of in moeras- en mangrovegebieden, vloedbossen dus die bij hoogtij voor een deel onder water staan. Soms maken ze gebruik van nesten van andere vogels, onder andere van een kleine witte reigersoort die zijn tweede broedsel ter wereld brengt op het moment dat de ibissen beginnen te nestelen. Meermalen is gezien dat de rode ibissen de jonge reigers uit het in beslag genomen nest gooiden, dit vervolgens vergrootten en er de eieren in legden. De mannetjes zorgen gewoonlijk voor aanvoer van het nestmateriaal, vooral takjes en stengels, waar de wijfjes een plat nest van maken.
■ Totale lengte 60-65 cm; snavel ong. 15 cm.
Prachtig egaal rood, zwarte vleugelpunten, rozeachtige poten, tamelijk donkere snavel.
Voedsel: Insekten, wormen, kleine kreeftachtigen, vissen, reptielen en wat plantaardige kost.
Plat takkennest; 2-4 eieren; broedtijd 22-24 d; jongen worden door beide ouders verzorgd.
Kunnen dank zij zeer rekbare slokdarm en halshuid vrij grote prooi inslikken. Eten bij overvloed zeer veel. Braken bij gevaar vaak net genoten maaltijd uit ten einde lichter te worden en gemakkelijker op de vleugels te kunnen gaan. Zie ook grote waadvogels.
Red Ibis • Roter Ibis • Ibis rouge
Eudocimus rubra.