In praktisch geen dierentuin ter wereld, groot of klein, zal hij ontbreken, de grauwe grijsbruine rhesusaap. Dit dankt hij niet aan zijn uiterlijk, dat nogal saai is, en eigenlijk ook niet aan de toch wel vreemde capriolen die hij met zijn kornuiten uithaalt.
Het zit ’m voornamelijk in het grote aanbod. In sommige streken van zuidelijk Azië komen ze nog in zulke enorme aantallen voor dat men er graag wat van wil missen. Tenminste, als ze er niet voor min of meer heilig worden aangezien. Anderzijds zijn ze bijzonder hard en bestand tegen zeer uiteenlopende temperaturen, zodat ze in onze streken weinig speciale voorzieningen behoeven. Daar komt bij dat ze veelvuldig als proefdier bij allerlei onderzoekingen worden gebruikt, wat een levendige handel in de apen tot gevolg heeft waarbij er gemakkelijk een paar voor de dierentuin overschieten. In vele gebieden in Voor- en Achter-Indië zijn ze tot een moeilijk uitroeibare plaag geworden. Deels omdat ze, als heilige dieren, door de bevolking worden beschermd en getolereerd, deels omdat ze zich ware cultuurvolgers tonen, zich dus goed aan de mensenmaatschappij weten aan te passen. Op verscheidene plaatsen hebben ze bezit genomen van hele stadswijken, waar ze een complete terreur uitoefenen. Enorme horden brutale, vaak vechtlustige en bijtgrage apen richten er grote schade aan door hun vraat- en vernielzucht. Geen mens gaan ze uit de weg, zeker niet daar waar ze bescherming genieten. Elders slaan ze alleen maar op de vlucht bij het zien van een geweer, dat ze als een heel gevaarlijk instrument hebben leren kennen.
Men heeft hier en daar wel geprobeerd de apen te vergiftigen, maar dat is een fiasco geworden omdat de dieren gevonden voedsel eerst in de ruime wangzakken plegen te stoppen om het later op een veilig plekje aan een grondig onderzoek te onderwerpen alvorens het op te peuzelen. En wanneer ze maar even twijfelen, laten ze het hapje liggen, hoe lekker het er ook uitziet. Het meeste succes heeft men tegenwoordig nog met schrikdraad, dat de dieren wel van een bepaalde plaats kan afhouden. In Artis hielp dit overigens niet. Daar de apen op een zeker moment kans zagen, over een grachtje heen, op de hun rots omringende muur te springen – en zo in de tuin te komen – bracht men op die muur schrikdraad aan. De apen hadden echter al gauw door, hoe ze aan de schok konden ontkomen: gewoon door in één keer op de draad te springen en vandaar met een sprong op de muur – zodat er geen ‘aarde’ werd gemaakt. Men heeft toen de muur maar verhoogd …
Het aantal rhesusapen dat jaarlijks wordt gevangen, is reusachtig en loopt in de honderdduizenden, een aderlating die natuurlijk niet lang kan en mag blijven voortbestaan wil de soort niet in ernstige moeilijkheden komen. In een aantal landen, onder andere Thailand, zijn de apen aanmerkelijk minder algemeen geworden, zodanig dat de export is beperkt. Zelfs in gebieden waar ze eerst werden beschermd, gaat het ‘heilige kantje’ er een beetje af sinds men heeft ervaren dat de apen een goede prijs opbrengen. Gelukkig is er in de transportmethoden de laatste jaren veel verbeterd. Vroeger lieten door ondeskundige behandeling vaak duizenden apen tijdens de reis het leven. Nu komt het merendeel in goede conditie op de plaats van bestemming.
Of het voor de apen veel verschil maakt, is de vraag. Minstens 99 procent wordt namelijk voor onderzoekingsdoeleinden gebruikt. Als zodanig schijnt er geen betere – of goedkopere? – vervanger van de mens denkbaar. Er is nauwelijks een geneesmiddel te vinden dat niet eerst op rhesusapen is beproefd alvorens het de mens werd aangeboden. Over de ethiek van een en ander valt te twisten. Onaanvaardbaar is echter dat de apen in vele laboratoria aan niet verantwoorde proefnemingen, aan ondeskundige behandeling en slechte verzorging worden blootgesteld.
Een schreeuwend schandaal is dat praktisch alle apen – en dat geldt ook voor andere soorten – die voor onderzoekingen worden gebruikt, een voortijdige en heel vaak nutteloze dood sterven. En dat, zo het gebruik van apen beslist nodig is, er nog vrijwel geen laboratoria zijn waar met de apen zodanig wordt gefokt dat men in de eigen behoefte kan voorzien. Bij een goede verzorging moet dat mogelijk zijn – al zal het misschien wat meer kosten dan import uit Azië. En dat zal wel weer het grote knelpunt zijn …
In de natuur komen rhesusapen zowel in het laagland als in bergland voor, tot hoogten van 3000 meter. Ze leven gewoonlijk in grote troepen die ieder een min of meer vast territorium hebben. De leiding is in handen van een sterk en ervaren mannetje, dat zich in het centrum van de troep ophoudt. Van daaruit ontrolt zich ook de maatschappelijke touwladder. Hoe hoger de plaats, des te meer mag de aap in het midden van de troep blijven. Dat geldt zelfs voor de jongen.
Het kind van een hooggeplaatst wijfje blijft midden in de groep en behoeft niet, zoals bij de meeste jonge dieren gebruikelijk is, naar de periferie te verhuizen. Het kan zelfs zo zijn dat een nog jong en onvolwassen mannetje door de maatschappelijke positie van zijn moeder de op één na hoogste in rang is. Hij hoeft voor die positie niet met de buitenwacht te vechten; hij wordt door de ‘mindere’ mannetjes zelfs gemeden, net als de leider. Zodra de oude baas sterft, neemt hij automatisch diens plaats in.
Daar waar de apen zich niet bij de mens hebben genesteld, wonen ze bij voorkeur in de buurt van water, waar ze zich uitstekend in thuisvoelen. Ze zwemmen voortreffelijk en graag. In Artis dachten we aanvankelijk dat hun spelletje om van hun rots of vanuit een klimboom in het water van hun grachtje te springen, meer of minder een toevallige dierentuin-bezigheid was. In de natuur blijken ze echter hetzelfde te doen. Urenlang kunnen ze zich er amuseren door in de bij een rivier staande bomen te klimmen, met een wijde boog in het water te springen, wat rond te zwemmen om dan haastig terug te keren voor een volgende ronde. Precies als in Artis – tot groot genoegen van de toeschouwers.
Hun speelse natuur en behoorlijke intelligentie, die reeds zo vaak bij allerlei gedragsproeven is gebleken, manifesteert zich ook in de natuur. In de Sunderbans, het zuidelijke deel van de Ganges-delta, hebben verscheidene onderzoekers uit India hun doen en laten bestudeerd. De reden dat ze het juist daar deden, was dat het gebied in feite helemaal niet zo geschikt voor apen lijkt. Er is geen zoet water, veel terrein komt bij vloed onder water te staan, het is uitermate modderig en het gebied is berucht om de cyclonen die er kunnen woeden. De onderzoekingen wezen uit dat de apen het er desondanks uitstekend deden, vooral ook dank zij hun zwemcapaciteiten. Voedsel vinden ze er volop, zowel plantaardig als dierlijk, het laatste voornamelijk in de vorm van krabben.
Drinkwater krijgen ze door het oplikken van dauw. Het meest merkwaardige is daar de bijna ongeloofwaardige samenwerking tussen de apen en axisherten. Zodra de apen in een boom voedsel vinden, vruchten bijvoorbeeld, laten ze een koe-koe-geluid horen. Daardoor worden niet alleen troepgenoten aangelokt, maar ook de genoemde herten. Die hebben ervaren dat er dan wat te halen is: afgevallen twijgjes, bladeren en fruit – hapjes die, naar een betrouwbare observator verzekerde, vaak door de apen naar de herten worden gegooid. Waarbij in het midden moet worden gelaten of het hier een voedering of aapse plagerijen betreft.
De reactie van de herten op het apegeluid wordt overigens door jagers aangegrepen om een gemakkelijke buit te behalen. Ze bootsen de roep van de apen na en hebben de toesnellende axisherten maar voor het schieten.
De herten trekken ook op andere manier profijt van de apen: ze reageren direct op de alarmroep van hun vriendjes wanneer er gevaar dreigt. Daar staat tegenover dat ze ook wel geplaagd en misbruikt worden. Een geliefd spelletje van de apen is, bovenop een rustig etend axishert te springen en, zich stevig vasthoudend aan het gewei, door het in paniek wegrennende dier een eind te laten rondrijden. Heeft de aap er genoeg van, dan grijpt hij in het voorbijgaan een laaghangende tak en hijst zich op.
Als ze zich bedreigd voelen of boos worden, zo zag een onderzoeker, dan grijpen de apen elk geschikt object dat in hun buurt ligt – zonodig ook de eigen uitwerpselen – en gooien dit naar de tegenstanders toe. Wanneer de rijst op de velden rijpt, is hun gedrag nog merkwaardiger – zo merkwaardig dat we zouden aarzelen het te geloven als het niet uit zo’n betrouwbaar lijkende bron kwam. De apen smeren dan namelijk een dikke kluit klei op hun kop en plakken daar een zo groot mogelijke hoeveelheid rijst in en op vast. Ze kunnen nu ongehinderd rennen, klimmen en zwemmen. Op een veilige plaats, ver van de ongetwijfeld boze rijstplanter, kan de buit worden opgepeuzeld.
■ Totale lengte 65-95 cm; staart 20-30 cm; gewicht 6-11 kg; wijfjes iets kleiner.
Geelachtig geel-grijs-bruin, lichte buik, vleeskleurig gezicht, oren en ziteelt.
Voedsel: Plantaardig – bladeren, vruchten enz. – en dierlijk, insekten, krabben, vis e.d.
Draagtijd ong. 164 dagen, gewoonlijk 1 jong; blijft 8-14 maanden bij moeder; man met 4,5; wijfje met 3,5 jaar geslachtsrijp. Volgroeid ong. 5 jaar.
Vacht in hoge streken extra dik, evenals ’s winters in onverwarmde verblijven in dierentuin. Kunnen meer dan 20 jaar oud worden.
Zie ook makaken.
Rhesus Macaque • Rhesusaffe, Bunder • Rhésus
Macaca mulatta.