Wanneer men zou denken dat berucht giftige slangen als de Afrikaanse pofadders geen vijanden kennen, bewijst het aantal jongen dat de dieren in één worp ter wereld brengen wel anders. In Artis waren het er bij een gewone pofadder eens elf, een schijntje maar vergeleken met de zeventig die men in de natuur wel eens heeft aangetroffen.
Gewoonlijk zijn het er een stuk of veertig. De geboorte van de elfling leverde een interessant schouwspel op. Vooral omdat pofadders levendbarend zijn, wat ze met meerdere slange- en hagedissesoorten gemeen hebben. In plaats van eieren, die door warmte moeten worden uitgebroed, brengt de moeder geheel voldragen jongen ter wereld, waarvan de ontwikkeling helemaal in haar lichaam heeft plaats gevonden. Om de vier of vijf minuten schoof de slang een paar meter naar voren, waarna binnen enkele seconden een keurig in een vlies opgerold pofaddertje te voorschijn kwam. De ongeveer achttien centimeter lange diertjes moesten zelf maar zien hoe ze uit de verpakking kwamen; de moeder vond blijkbaar dat ze het kroost lang genoeg in het lichaam had gekoesterd en liet ze, net als in de natuur, aan hun lot over. Even onverwacht brachten, een paar dagen na elkaar, twee enkele maanden te voren in Artis gearriveerde gaboenadders – een van de pofaddersoorten – respectievelijk 40 en 59 jongen ter wereld. De slangen moeten al drachtig zijn geweest toen ze in de tuin kwamen, want de draagtijd van pofadders is om en nabij de vier en een halve maand. Zeventien jongen stierven bij of kort na de geboorte, zodat men er in totaal 82 overhield. Aanvankelijk was men niet zo erg blij met de aanwinst omdat de moeders nog in een quarantainekooi verbleven waarvan het gaas net niet fijn genoeg bleek om de dunne, jonge slangetjes tegen te houden. Het was geen eenvoudig en ongevaarlijk karwei om de diertjes die ontsnapt waren, terug te vangen. Pasgeboren pofaddertjes zijn namelijk helemaal compleet, met giftanden, gifklieren en al.
En dus eigenlijk al levensgevaarlijk. Dat dit in de praktijk erg moet meevallen, bewijst het grote aantal dat er altijd wordt geboren. De meeste gaan immers, ondanks hun grote giftigheid, in de natuur ten onder als slachtoffer van roofvogels en ander gedierte, die in de onervaren slangetjes een gemakkelijke prooi hebben.
De tot het geslacht Bitis behorende pofadders – de hele groep hoort thuis in de adderfamilie – zijn allemaal bewoners van Afrika. Ze zijn lang niet allemaal even groot en even giftig. Van een Zuidafrikaanse soort bijvoorbeeld, een zogenaamde ‘sidewinder’ die zich zijdelings kronkelend over het zand voortbeweegt en die nog geen halve meter lang wordt, is het gif nauwelijks half zo werkzaam als van de pofadder. Een andere Zuidafrikaan, de Peringuey’s adder, haalt amper de 25 centimeter. Verreweg de grootste is de reeds genoemde en heel beruchte gaboenadder die tegen de twee meter kan worden, een reusachtige maat voor een gifslang. Hij is een bewoner van de dichte bossen van Centraal-Afrika en ziet er met z’n gele, bruine en purperen kleuren fantastisch uit.
Nog fraaier is de ook in Centraal-Afrika levende neushoornadder, waarbij de kleuren nog feller zijn en die bovendien op de flanken met groene driehoeken is versierd. De derde grote vertegenwoordiger is de gewone pofadder. Hij is te vinden op de droge open vlakten van vrijwel geheel Afrika, met uitzondering van de echte woestijngebieden. Door zijn keuze van woongebied is hij veel eenvoudiger van tint dan zijn bosbewonende familieleden: bruin en geelbruin. Gewoonlijk wordt hij niet langer dan 1.25 meter.
Wie van deze drie beruchte slangen het gevaarlijkst is, valt moeilijk te zeggen. De gaboenadder schijnt het minst agressief te zijn en zal, wanneer verontrust, in het algemeen niet tot de aanval overgaan. Het dier beweegt zich nogal langzaam en daarom zal er eerder per ongeluk op worden getrapt dan op zijn familieleden die bij gevaar sneller wegvluchten. Dit zal er wel de reden van zijn dat de gaboenadder naar verhouding de meeste slachtoffers maakt. Daar komt bij dat ze – en dat geldt ook voor de andere soorten – voornamelijk ’s nachts op voedseljacht gaan en overdag rusten, weggekropen tussen de begroeiing waar ze dank zij hun camouflagekleuren vrijwel niet opvallen. Zodat er gemakkelijk op ze kan worden getrapt! Natuurlijk reageert de slang hierop door de giftanden te gebruiken. En die zijn niet mis; men heeft ze wel gevonden van vijf centimeter lang!
Pofadders danken hun naam aan het feit dat ze bij verontrusting de kop ‘opblazen’ en de lucht sissend laten uitstromen, een dreig- en waarschuwingshouding.
Nog steeds wordt er, zelfs in Afrika, beweerd, dat de jongen zich bij de geboorte uit de buik van de moeder eten of er bij gevaar haastig in terugkeren – nu via de bek van mama. Vermoedelijk zijn deze verhalen ontstaan door het aanschouwen van gedode en opengesneden drachtige wijfjes, waarvan het lichaam voor een groot deel met in vliezen gehulde jongen is gevuld.
Het voedsel van de pofadders bestaat voor het grootste deel uit kleine knaagdieren, ratten en muizen. Bij grote buit, die niet zo gemakkelijk naar binnen gaat, komen de lange, omklapbare giftanden in werking waarover in het hoofdstuk adders meer wordt verteld. Ze doen dan dienst als een soort haken die de prooi zo ver naar binnen schuiven dat de slikspieren het werk kunnen overnemen.